ECLI:NL:RBDHA:2020:9676
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen een crisismaatregel in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van de gemeente Delft was opgelegd aan een vrouw, hierna te noemen betrokkene. De crisismaatregel was op 11 februari 2020 opgelegd, naar aanleiding van een situatie waarin betrokkene, die emotioneel was door het overlijden van haar oma, als een risico werd gezien voor zichzelf. Betrokkene heeft op 3 maart 2020 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij zij stelde dat de burgemeester niet had kunnen oordelen dat de crisismaatregel noodzakelijk was en dat de wettelijke voorschriften niet in acht waren genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van een medische verklaring van een psychiater had kunnen concluderen dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Betrokkene stelde dat zij niet adequaat was gehoord, omdat dit telefonisch was gebeurd en zij niet in staat was om goed te reageren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester niet verplicht was om betrokkene zelf te horen en dat het horen door de Nationale Hoorservice, die deskundige medewerkers inzet, rechtmatig was.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het niet verstrekken van een afschrift van de crisismaatregel aan betrokkene niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de advocaat van betrokkene wel een afschrift had ontvangen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de genomen crisismaatregel.