ECLI:NL:RBDHA:2020:9658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. C. Moustaïne, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J.B. Snoek. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering per 7 april 2018, welke beëindiging door verweerder was vastgesteld in een besluit van 12 april 2018. Eiseres betoogde dat haar klachten waren onderschat en dat zij ongeschikt was voor haar werk als zorgondersteuner bij Studentalent DNL B.V.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of het beroep ontvankelijk was, aangezien het beroepschrift één dag te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij niet het volledige bestreden besluit had ontvangen, wat de rechtbank als verschoonbare termijnoverschrijding heeft geaccepteerd. Hierdoor werd het beroep ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke gronden van het beroep beoordeeld. Eiseres had geen medische onderbouwing geleverd voor haar standpunt dat zij ongeschikt was voor haar werk, ondanks dat zij de gelegenheid had gekregen om aanvullende medische informatie in te dienen.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van het medisch rapport dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag. De verzekeringsarts had overtuigend beargumenteerd dat eiseres in staat was haar eigen werk te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2512

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Moustaïne),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.B. Snoek),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Studentalent DNL B.V., te Rotterdam,
(gemachtigde: M. Walenbergh).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder per 7 april 2018 de uitkering die eiseres ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd.
Bij besluit van 7 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat om eiseres de gelegenheid te geven opgevraagde medische informatie van de behandelend sector aan de rechtbank te doen toekomen.
Bij brief van 29 april 2020 heeft de rechtbank eiseres nogmaals twee weken de gelegenheid gegeven om te reageren.
Nadat geen van partijen te kennen had gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan de zaak vooraf?1. Eiseres was laatstelijk werkzaam bij Studentalent DNL B.V. als zorgondersteuner. Zij is voor dit werk uitgevallen vanwege klachten als gevolg van een auto-ongeluk. Na de ziekmelding van eiseres is zij op 6 april 2018 op het spreekuur gezien bij een bedrijfsarts. Vervolgens heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres op verzoek van de eigenrisicodragende werkgever beëindigd.
2.1.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres op 28 februari 2019 gezien en haar medisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 3 maart 2019. De verzekeringsarts b&b komt in dit rapport tot de conclusie dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de bedrijfsarts.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust aldus eveneens op het standpunt dat eiseres geschikt is voor haar werk van zorgondersteuner. Verweerder heeft hieraan voornoemde rapportage van de verzekeringsarts b&b ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betoogt dat haar klachten zijn onderschat. Vanwege de pijnklachten is eiseres onder behandeling bij een trauma-arts, psycholoog, fysiotherapeut en een ergotherapeut. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat zij ongeschikt is voor de maatgevende arbeid.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Niet in geschil is dat het beroepschrift van eiseres één dag te laat is ingediend, zodat de voor het instellen van beroep gestelde termijn niet in acht is genomen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er omstandigheden aanwezig zijn, als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op grond waarvan het niet tijdig indienen van het beroepschrift verschoonbaar moet worden geacht. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet het volledige bestreden besluit heeft ontvangen. Zij heeft betoogd dat zij alleen het voorblad, de medische rapportage en het verslag van de hoorzitting heeft ontvangen en daardoor niet op de hoogte was van de termijn waarbinnen zij beroep kon instellen. Vervolgens kwam zij één dag na het verstrijken van de beroepstermijn bij haar gemachtigde die direct diezelfde dag beroep heeft ingesteld, aldus eiseres. Verweerder heeft de verzending van het volledige bestreden besluit niet aannemelijk kunnen maken. Nu eiseres tot op de dag van de indiening van het beroepschrift niet op de hoogte was van de termijn waarbinnen zij beroep kon instellen, is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep ontvankelijk is.
4.2.
De rechtbank dient eveneens ambtshalve te beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaar van eiseres ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is gedateerd 12 april 2018. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de “Aanvraag deskundigenoordeel” (die op 23 april 2018 door eiseres is ingediend) als bezwaarschrift is aangemerkt en dat daarmee het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De rechtbank kan dit volgen. Het voorgaande brengt met zich dat het bezwaar terecht ontvankelijk is verklaard en dit betekent dat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden toekomt.
4.3.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van het medisch rapport dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden – waarbij de verzekeringsarts b&b eiseres heeft gezien en naderhand heeft onderzocht – en de dossiergegevens zijn bestudeerd. Alle beschikbare informatie en de door eiseres geuite gezondheidsklachten zijn naar het oordeel van de rechtbank kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat haar gezondheidsklachten zijn onderschat. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak was af te wijken van het oordeel van de bedrijfsarts. Dat eiseres het niet eens is met de conclusie van de verzekeringsarts b&b, leidt niet tot het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. Zonder afbreuk te willen doen aan hoe eiseres haar klachten ervaart, geldt dat hieraan in de systematiek van de arbeidsgeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen om haar standpunt met medische stukken te onderbouwen. Ter zitting is zij – met instemming van verweerder – in de gelegenheid gesteld binnen vier weken informatie van de behandelend sector in te sturen. Op 29 april 2020 heeft de rechtbank eiseres nogmaals twee weken de tijd gegeven om te reageren. De rechtbank heeft niets vernomen van de gemachtigde van eiseres. Nu eiseres haar standpunt niet heeft onderbouwd met medische informatie, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.5.
De rechtbank onderschrijft de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.6.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij ongeschikt is voor de maatgevende arbeid, faalt dit betoog. Uit het (door de verzekeringsarts b&b onderschreven) rapport van de bedrijfsarts volgt dat deze een duidelijk beeld had van de aard en zwaarte van de functie van eiseres. Beide artsen hebben naar het oordeel van de rechtbank overtuigend uiteengezet dat eiseres op medische gronden in staat moet worden geacht om dit werk uit te voeren. Dat eiseres anderszins niet in staat zou zijn om de werkzaamheden die zijn verbonden aan de maatgevende arbeid te verrichten, is niet gebleken.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder de ziektewetuitkering van eiseres terecht met ingang van 7 april 2018 heeft beëindigd.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.