ECLI:NL:RBDHA:2020:9656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres, die eerder ziek was gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Eiseres, die voorheen werkzaam was als schoonmaakster en masseuse, had haar WIA-uitkering aangevraagd na een periode van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hadden gehandeld bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor bepaalde functies. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering, maar de rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de medische rapporten die aan het besluit ten grondslag lagen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b de gezondheidsklachten van eiseres niet had onderschat en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat was geactualiseerd. Eiseres had aangevoerd dat haar klachten niet goed waren ingeschat en dat zij niet in staat was om de voorbeeldfuncties uit te oefenen, maar de rechtbank oordeelde dat de conclusies van de arbeidsdeskundige juist waren. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beëindiging van de WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
16 juli 2019 de uitkering van eiseres ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd.
Bij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege het Coronavirus hebben partijen toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres was voorheen werkzaam als schoonmaakster bij ISS Nederland B.V. en als masseuse bij Stichting Hammam Den Haag voor 39,85 uur per week. Eiseres heeft zich op
2 maart 2009 ziek gemeld met lichamelijke en psychischeklachten. Aan eiseres is na einde van beide dienstverbanden een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Met een aanvraag van 30 oktober 2010 heeft eiseres bij verweerder verzocht om een WIA-uitkering. Per einde wachttijd is eiseres in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Eiseres is op dat moment op arbeidsdeskundige gronden arbeidsongeschikt te achten naar de mate van 80-100%. Vervolgens heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een herbeoordeling om de mogelijkheden van eiseres om te werken te bepalen.
1.2.
Vanwege deze herbeoordeling is eiseres uitgenodigd op een spreekuur bij de primaire verzekeringsarts. Deze arts heeft haar bevindingen neergelegd in het rapport van
25 maart 2019. In dit rapport staat vermeld dat de beperkingen ten aanzien van de schouder volgens de primaire verzekeringsarts duurzaam zijn. De primaire verzekeringsarts concludeert dat de beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren niet duurzaam zijn, omdat er nog behandeling mogelijk is. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De primaire arbeidsdeskundige heeft hierna onderzoek verricht en de bevindingen neergelegd in een rapport van
13 mei 2019. Op basis van de FML van de primaire verzekeringsarts zijn de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: Textielproductenmaker (geen machines bedienen) (SBC-code 111160), Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) en Productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 11174). Eiseres kan met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen. Verweerder heeft vervolgens de WIA-uitkering beëindigd.
2. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) eiseres op 2 oktober 2019 bij de hoorzitting gezien. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 7 oktober 2019 onder meer geconcludeerd dat de ingebrachte informatie van de huisarts en Synthese iGGz hem geen aanleiding geven af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De belastbaarheid zoals weergegeven in de FML is volgens de verzekeringsarts b&b niet overschat. Vervolgens heeft verweerder onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b laten verrichten. In het rapport van 1 november 2019 staat vermeld dat de heroverweging in bezwaar geen aanleiding geeft om anders te concluderen dan de primaire arbeidsdeskundige. Verweerder heeft op grond van voornoemde rapporten het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het gevolg daarvan is dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en berust op een onjuiste motivering. De verzekeringsarts b&b had vanwege de psychische klachten waar eiseres mee kampt aanleiding moeten zien informatie op te vragen bij de behandelend sector. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b haar gezondheidsklachten onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij medische informatie overgelegd. Doordat haar gezondheidsklachten zijn onderschat is zij niet in staat de voorbeeldfuncties te kunnen verrichten. Ook kan zij de voorbeeldfuncties niet uitoefenen, omdat zij ongeschoold is en de Nederlandse taal nauwelijks beheerst. Zij verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen voor een nieuw medisch onderzoek.
Geschil
4. In beroep gaat het vooral om de vraag of de medische situatie van eiseres en dat wat zij wel en niet kan op 13 mei 2019 juist is ingeschat.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van het medisch rapport dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Eiseres is door de verzekeringsarts b&b gezien, er heeft een hoorzitting plaatsgevonden en de dossiergegevens (inclusief de door eiseres ingebrachte medische stukken) zijn bestudeerd en kenbaar in de beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts b&b gezondheidsklachten van eiser over het hoofd heeft gezien. Bovendien is het vaste rechtspraak dat een verzekeringsarts bij de beoordeling in beginsel op het eigen medisch oordeel mag afgaan, zodat een verzekeringsarts niet verplicht is medische informatie op te vragen dan wel advies in te winnen van de behandelend sector, indien de verzekeringsarts daartoe geen aanleiding ziet.
5.3.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch rapport dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank neemt hiertoe allereerst in overweging dat de verzekeringsarts b&b navolgbaar uiteen heeft gezet waarom in de situatie van eiseres geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, zodat duurzaam benutbare mogelijkheden moeten worden vastgesteld. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b voldoende duidelijk gemotiveerd waarom de FML uit 2010 (die door de primaire verzekeringsarts is geactualiseerd) in voldoende mate tegemoet komt aan de gezondheidssituatie van eiseres op de datum in geding. De medische informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd, veranderen dit niet. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de klachten die in voornoemde medische informatie staan vermeld, in eerste instantie al bij de beoordeling van de primaire verzekeringsarts en vervolgens bij de heroverweging in bezwaar zijn betrokken. Verder is het de rechtbank op basis van de beroepsgronden niet gebleken dat vanwege de psychische klachten van eiseres, verdergaande of andersoortige beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML. Hoewel de rechtbank tegen deze achtergrond begrip heeft voor de beleving van klachten door eiseres en haar daar serieus in neemt, kan het hebben van klachten binnen het wettelijk kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet automatisch tot de conclusie leiden dat er dus ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden opgenomen in de FML. De beleving van klachten, hoe bepalend ook voor het dagelijks functioneren, kan volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend zijn bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Uitsluitend medisch objectieve informatie kan een grondslag vormen voor het aannemen van beperkingen in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten.
5.4.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft. Dit betekent ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet om in te gaan op het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen.
5.5.
Nu eiseres vooral de medische beoordeling ter discussie heeft gesteld en de rechtbank er vanuit gaat dat die beoordeling juist is geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties, zoals weergegeven onder punt 1.2. Het betoog van eiseres dat zij ongeschikt is voor de voorbeeldfuncties, omdat zij ongeschoold is en de Nederlandse taal niet beheerst, faalt. De primaire arbeidsdeskundige heeft bij het duiden van de voorbeeldfuncties immers rekening gehouden met het opleidingsniveau van eiseres en de beheersing van de Nederlandse taal. De rechtbank ziet in het (algemene) betoog van eiseres in beroep geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van deze arbeidsdeskundige.
5.6.
Aangezien eiseres met het vervullen van de voorbeeldfuncties een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 2,93% bedraagt, heeft verweerder de WIA-uitkering terecht beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.