ECLI:NL:RBDHA:2020:9653
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening opvang asielzoeker door COA
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had op 4 augustus 2020 een aanvraag om opvang ingediend bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), welke aanvraag op 4 augustus 2020 werd afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij tijdelijk opvang zou krijgen totdat op zijn beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 18 september 2020, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De voorzieningenrechter overwoog dat de asielaanvraag van verzoeker door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 januari 2020 niet-ontvankelijk was verklaard, omdat verzoeker een status in Griekenland had. Dit besluit had in hoger beroep standgehouden. Het COA had de aanvraag afgewezen omdat verzoeker geen asielzoeker of gelijkgestelde was, en er waren geen bijzondere omstandigheden die opvang rechtvaardigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker op basis van de geldende regelgeving geen recht had op opvang, aangezien hij enkel in afwachting was van de definitieve beslissing op zijn artikel 64-procedure.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen acute medische noodsituatie had die opvang door het COA rechtvaardigde. Verzoeker had een dak boven zijn hoofd en kon medische zorg ontvangen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het beroep weinig kans van slagen had. Er werd geen veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.