ECLI:NL:RBDHA:2020:9636
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van verhuiskosten door de staatssecretaris van Defensie in het kader van het VKBD en DBZV
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Medewerker V&B op de Amerikaanse ambassade, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had een bedrag van € 4.195,03 ontvangen voor 'overige kosten' in verband met zijn verhuizing naar de Verenigde Staten. Dit bedrag werd door de staatssecretaris teruggevorderd, omdat het volgens de staatssecretaris ten onrechte was uitbetaald. De eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, maar de staatssecretaris stelde dat de vergoeding op basis van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) niet op eiser van toepassing was, aangezien hij op dat moment al onder het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel (DBZV) viel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een samenloop van aanspraken uit het VKBD en het DBZV. De rechtbank oordeelde dat de eiser redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de onverschuldigde betaling en dat hij had moeten navragen of de ontvangen vergoeding uit het VKBD en die uit het DBZV naast elkaar konden bestaan. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om goed op de hoogte te zijn van de geldende regelingen en hun rechten bij verhuizingen in het kader van hun functie.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.