Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Syrische nationaliteit. Haar destijds minderjarige broer [naam 2] (referent) heeft op 24 juli 2018 aanvragen ingediend voor zijn ouders, eiseres en zijn zus [naam 4] (geboren op [geboortedatum 2] ) om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij hem op grond van artikel 8 van het EVRM.
2. Verweerder heeft de aanvragen voor de ouders en zus [naam 4] ingewilligd. De aanvraag van eiseres is afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres ouder is dan 25 jaar. Om die reden behoort zij niet als jongvolwassene tot het gezin van haar ouders. Er is volgens verweerder geen sprake van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar ouders. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat tussen eiseres en referent hechte persoonlijke banden bestaan. Verweerder concludeert daarom dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onjuist is en onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres meent, onder verwijzing naar verweerders beleid en jurisprudentie van het EHRMdat zij wel als jongvolwassene moet worden aangemerkt. Eiseres wijst erop dat hierbij geen strikte leeftijdsgrens geldt. Zij heeft altijd tot het gezin van haar ouders behoord, ze heeft geen eigen gezin of relatie en zij is voor haar levensonderhoud afhankelijk van haar vader. Voor zover eiseres niet als jongvolwassene zou kunnen worden gezien, vindt zij dat zij meer dan gebruikelijk afhankelijk is van haar ouders. Daarbij heeft zij gewezen op de vlucht van het gezin uit Syrië naar Egypte, de slechte positie van Syrische vluchtelingen aldaar, en de moeilijke persoonlijk omstandigheden van haar verblijf, daaronder begrepen haar gezondheidssituatie en de onmogelijkheid om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. Ten slotte is eiseres van mening dat er hechte persoonlijke banden moeten worden aangenomen tussen haar en referent.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen normaal gesproken is vereist dat 'bijkomende elementen van afhankelijkheid' - oftewel meer dan de normale emotionele banden - bestaan (bijvoorbeeld het arrest van 17 februari 2009, Onur tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, punt 45, en het arrest van 12 januari 2010, A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606, punt 32). Uitzondering daarop vormt de situatie van meerderjarige kinderen die jongvolwassen zijn en nog geen eigen gezin hebben gesticht. Uit de rechtspraak van het EHRM kan worden afgeleid dat in die situatie voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen niet is vereist dat meer dan de normale emotionele banden bestaan (bijvoorbeeld het arrest van 23 juni 2008, Maslov tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803, punt 62, en het arrest van 23 september 2010, Bousarra tegen Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0923JUD002567207, punt 38).
5. Verweerder neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen aan als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook neemt verweerder familie- of gezinsleven aan tussen ouders en een meerderjarig kind dat jongvolwassen is, met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Uit de toelichtingbij dit beleid blijkt dat verweerder jongvolwassenheid in bedoelde zin aanneemt bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. De IND stelt aan de hand van een individuele beoordeling vast of de jongvolwassene altijd heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich in de door verweerder in het verweerschrift genoemde uitspraakals volgt hierover uitgelaten:
“[…] hoewel […] uit de jurisprudentie van het EHRM geen maximumleeftijd volgt tot wanneer een meerderjarige vreemdeling moet worden aangemerkt als jongvolwassen, is de door de staatssecretaris gehanteerde leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar oud - gelet op deze jurisprudentie - niet onredelijk.”
7. Dit betekent dat verweerder er bij een meerderjarig kind dat 25 jaar of ouder is in beginsel van uit mag gaan dat geen sprake is van een jongvolwassene en dat hij daarom de mate van afhankelijkheid tussen het meerderjarige kind en de volwassen ouder(s) betrekt in zijn beoordeling van de vraag of het kind nog steeds behoort tot het gezin van die ouder(s). De hieraan ten grondslag liggende gedachte lijkt te zijn dat een meerderjarige zich volgens een normale ontwikkeling losmaakt van zijn of haar ouderlijk gezin en dat dit proces in vrijwel alle gevallen is voltooid rond het 25e levensjaar. Individuele omstandigheden van het meerderjarige kind kunnen echter van invloed zijn op de wijze waarop bedoeld proces zich voltrekt. Onder omstandigheden zal er dus in afwijking van verweerders uitgangspunt aanleiding kunnen zijn om ook een meerderjarig kind dat 25 jaar of ouder is te beschouwen als een jongvolwassene, althans om niet al te zware eisen te stellen aan de bijkomende elementen van afhankelijkheid.
8. Uit brieven van Nidos van 19 juli 2018 en 19 september 2018 en de daarbij gevoegde stukken komt naar voren dat eiseres ongehuwd is, geen relatie heeft en nooit zelfstandig heeft gewoond. Zij wordt tot op heden volledig door haar ouders onderhouden. Eiseres heeft verder in bezwaar aangevoerd dat zij haar universitaire studie niet heeft kunnen afronden, als gevolg van de vlucht van het gezin uit Syrië. Zij is als jongvolwassene met haar familie naar Egypte gevlucht. Ter zitting is toegelicht dat dat in 2012 was, toen zij 19 jaar oud was. Eiseres en haar familie verblijven nu illegaal en onder moeilijke omstandigheden in Caïro. Eiseres heeft in dit verband gewezen op de positie van Syrische vluchtelingen in Egypte volgens het Ambtsbericht van 24 december 2018. Hieruit blijkt dat het merendeel van de Syrische vluchtelingen in Egypte niet genoeg verdient om in de primaire levensbehoeften te voorzien en dat onder meer alleenstaande vrouwen een van de meest kwetsbare groepen vormen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet zelfstandig genoeg is om zich in Egypte te handhaven. Zij is emotioneel, sociaal en financieel afhankelijk van haar ouders. Verder heeft zij lichamelijke en psychische klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres stukken overgelegd.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres om de enkele reden dat zij ouder is dan 25 jaar niet als jongvolwassene kan worden gezien. Vervolgens heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken van zodanige banden tussen eiseres en haar familie dat zij na een scheiding niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren. Niet zou zijn gebleken dat eiseres in meer dan gebruikelijke zin afhankelijk is van haar vader. Volgens verweerder is geen sprake van exclusieve afhankelijkheid van de ouders voor wat betreft de aangevoerde medische omstandigheden. Verder kan financiële ondersteuning door vader volgens verweerder als gangbaar worden gezien en kan deze ook vanuit het buitenland plaatsvinden. Ten slotte is de algemeen slechte veiligheidssituatie in Egypte onvoldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen, aldus verweerder.
10. Dit getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een voldoende individuele beoordeling en motivering. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder bij de vraag naar bijkomende elementen van afhankelijkheid aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat eiseres als 19-jarige jongvolwassene met het gezin van haar ouders is gevlucht naar Egypte en aan de persoonlijke omstandigheden waaronder eiseres sindsdien heeft geleefd. In ieder geval kan niet worden vastgesteld dat alles wat eiseres heeft aangevoerd is beoordeeld in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van het feit dat volgens verweerders eigen uitgangspunten nog tot 1 januari 2018 kon worden uitgegaan van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar familie.
11. Verweerder heeft ten onrechte op basis van zijn beoordeling geconcludeerd dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en de aanvraag om die reden afgewezen. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven.
12. Het beroep is gegrond en verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.050,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).