ECLI:NL:RBDHA:2020:9621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet

Op 1 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een huurder van een woning, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Den Haag had op 17 augustus 2020 besloten om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat in de woning structureel drugs werden verhandeld. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 september 2020, die via een videoverbinding plaatsvond, heeft verzoeker aangevoerd dat hij niet betrokken was bij de drugshandel en dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk was. Hij stelde dat hij een sociaal kwetsbaar persoon is met verschillende medische aandoeningen en dat hij geen vervangende woonruimte had. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was van drugshandel in de woning, waaronder de aanwezigheid van harddrugs en verklaringen van buurtbewoners en politie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en overlast te voorkomen. De rechter heeft de belangen van verzoeker afgewogen tegen het algemeen belang en geconcludeerd dat het algemeen belang zwaarder weegt. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de sluiting van de woning blijft van kracht.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5407
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.E. van der Wiel),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Buvelot).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat de woning aan de [straat 1] [huisnummer 1] te [plaats] (de woning) met ingang van 24 augustus 2020 om 14:00 uur wordt gesloten en gesloten blijft voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft het bestreden besluit opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op
17 september 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder verschenen [A] en [B] , politie Eenheid Den Haag.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op 25 juni 2020 heeft de politie, basisteam Laak van de Eenheid Den Haag, een bestuurlijke uitgebracht, waaruit het volgende naar voren komt.
2.2
Verzoeker huurt de woning van [woningstichting] . Hij staat bij de politie al jaren ambtshalve bekend als harddruggebruiker. Net als de bewoner van de [straat 2] [huisnummer 1] . Het is in relatie tot beide woningen al langere tijd bekend dat het er een komen en gaan is van drugsgebruikers.
2.3.
Op 29 april 2019 hebben verschillende buurtbewoners bij de politie gemeld dat er zeer frequent en over een langere periode veel aanloop was aan de woning. De dealers zouden ook vaak onder de overkapping van perceel [huisnummer 3] van de [straat 3] gaan staan en hier wachten totdat verzoeker naar buiten komt. Bewoners vertelden dat het dagelijks, op verschillende delen van de dag, een komen en gaan is van dealers. Volgens de bewoners zouden het verschillende dealers zijn in verschillende samenstellingen. Alle bezoeken zouden kortstondig zijn.
2.4.
Op 17 januari 2020 zag de wijkagent een ambtshalve bekende dealer de woning verlaten. Deze begaf zich naar een auto waarvan de motor nog draaiende was. De wijkagent heeft een onderzoek ingesteld, maar er was op dat moment onvoldoende aanleiding voor een controle wegens het overtreden van de Opiumwet.
2.5.
Op 19 juni 2020 heeft een politieactie plaatsgevonden op de locatie [straat 1] / [straat 2] . Deze actie vond plaats naar aanleiding van klachten van buurtbewoners die aangaven dat het nog steeds een vrijwel dagelijks terugkerend patroon van aanloop van drugsgebruikers was, die tussen beide woningen zich vluchtig heen en weer begeven. Volgens de meldingen zou het op beide locaties een komen en gaan zijn van personen, van wie de buurtbewoners het gevoel hadden dat het drugsdealers waren, die dan in die woningen hun drugs kwamen verkopen. Deze dealers verbleven ook zeer kortdurend in de woningen.
2.6.
Tijdens die politieactie is het volgende geconstateerd. De politie heeft waargenomen dat er in een tijdsbestek van 45 minuten veel personen (6) zich aan verzoekers woning hadden gemeld en de woning hadden betreden. Er werd tevens waargenomen dat er een man ongeveer vijf minuten in de woning is geweest en dat hij op een snorfiets weer vertrokken is. Deze man is vervolgens enkele minuten later staande gehouden op [laan] . Bij staande houding spuugde deze verdachte een zakje met 25 bolletjes vanuit zijn mond een sloot in. Hierop is deze man aangehouden wegens het overtreden van de Opiumwet. Uit de politieregisters bleek deze persoon diverse aan de Opiumwet gerelateerde registraties wegens het bezit van harddrugs op zijn naam te hebben staan. De bolletjes zijn vervolgens op het bureau nader onderzocht. Uit de kleurenreactietest is gebleken dat de 20 bolletjes met een gewicht van in totaal 3,78 gram cocaïne bevatten en de vijf bolletjes met een gewicht van in totaal 1,14 gram heroïne bevatten.
2.7.
De politie heeft na bovenstaande constatering de deur van verzoekers woning geforceerd. Er bleken op dat moment zeven personen in uw woonkamer aanwezig. Door politiemedewerkers werd direct na binnentreden gezien dat er allerlei attributen op tafel lagen, die kennelijk aanwezig waren voor het gebruiken van harddrugs. Op de salontafel in de woonkamer lag op aluminiumfolie een restant met gestolde bruine substantie, alsmede enkele basepijpjes, rietjes en opgerold papier. Alle zeven personen zijn direct aangehouden op grond van de Opiumwet én het overtreden van de noodverordening Covid-19 (geen 1,5 m afstand houden tussen de 7 personen). Eén van deze aangehouden personen was de
bewoner van de [straat 2] [huisnummer 2] . Vervolgens is de woning doorzocht met toestemming van verzoeker. Tijdens deze doorzoeking zijn de volgende goederen aangetroffen:
- 105 bolletjes wit, uit een kleurentest bleek dit cocaïne te zijn, totaal 23,23 gram,
- 8 bolletjes bruin, uit een kleurentest bleek dit heroïne te zijn, totaal 3,86 gram,
- 4 roze tabletten, vermoedelijk XTC, totaal 1,92 gram,
- een zak met gripzakjes.
De verschillende verdachten hebben verklaringen afgelegd tijdens het verhoor. Uit diverse verklaringen is gebleken dat er in de woning verdovende middelen werden verhandeld en/of verstrekt.
3.1.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit op basis van de informatie uit de bestuurlijke rapportage de sluiting van de woning bevolen. De bevindingen van het onderzoek van de politie doen verweerder ernstig vermoeden dat in de woning structureel wordt gehandeld in verdovende middelen en/of verdovende middelen worden verstrekt aan verzoeker en zijn bezoekers met alle aan drugshandel gerelateerde overlast van dien.
3.2.
Verweerder herleidt dit uit de volgende combinatie van feiten en omstandigheden:
- de verklaringen van buurtbewoner(s) die bij de politie melding doen van aan drugshandel gerelateerde overlast. De buurtbewoners benoemen hierbij de veelvuldige aanloop van bezoekers en uiten hierbij expliciet het vermoeden van drugshandel. Zij voelen zich hierbij onveilig;
- uit verzoekers verklaring blijkt dat hij bezoekers (dealers en gebruikers) ontvangt;
- een aantal bezoekers heeft verklaard in verzoekers woning drugs te verkrijgen en gebruiken;
- de constateringen van de politie waaruit blijkt dat verzoeker bezoekers krijgt die ambtshalve bekende dealers zijn;
- de constateringen van de politie waaruit blijkt dat er ambtshalve bekende drugsgebruikers in verzoekers woning worden aangetroffen;
- het drugsgebruik en/of de drugshandel zorgen structureel en regelmatig voor overlast;
- de in de woning aangetroffen aan drugsgebruik gerelateerde goederen.
3.3.
Verweerder acht de sluiting noodzakelijk en evenredig. De woning staat bekend als drugspand. Er is overlast als gevolg van drugshandel. Er is een toeloop van gebruikers en dealer naar de woning. Met een sluiting wordt de bekendheid van een woning als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Verweerder acht het van groot belang om de rust in en rondom de woning te creëren en de overlast te stoppen. Temeer omdat de woning is gelegen in een buurt met veel kinderen.
4. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert - samengevat - aan dat er geen sprake was van feitelijke handel in of vanuit de woning. Nergens uit blijkt dat levering en doorverkoop van drugs in de woning hebben plaatsgevonden. Vestia heeft nooit klachten van buren over verzoeker ontvangen.
Verder voert verzoeker aan dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is en ook niet evenredig. Hij speelt geen enkele rol in de drugshandel. Hij wist niets af van de zak met drugs die is aangetroffen onder de bank. Uit de stukken blijkt ook dat één van de gasten de zak bij de inval snel onder de bank heeft geschopt en het daarna op een rennen gezet. Hij wordt ook niet strafrechtelijk vervolgd. Er zijn geen verzwarende omstandigheden.
De sluiting heeft blijvende en vergaande gevolgen voor verzoeker. Hij is een sociaal kwetsbaar persoon. Hij staat onder curatele en is daarom ook handelingsonbekwaam. Verzoeker dient te beschikken over een woning in verband met het ontvangen van medische zorg, een uitkering en de opgestarte schuldsanering. Hij beschikt niet over vervangende woonruimte en heeft geen vrienden of familie in de buurt wonen bij wie hij tijdens de sluiting terecht kan. Zijn gezondheidssituatie staat aan een tijdelijke sluiting in de weg. Verzoeker lijdt aan verschillende medische aandoeningen als hartfalen, nierfalen en COPD. Daarvoor is hij in behandeling en dient hij medicatie in te nemen. Hij zit in een scootmobiel en is zeer beperkt mobiel.
Verzoeker valt onder een risicogroep die beschermd moet worden tegen het coronavirus. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn slechte gezondheid in combinatie met het coronavirus en de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen onvoldoende heeft meegenomen in zijn besluitvorming.
Ten slotte voert verzoeker aan dat de woningbouwvereniging Vestia voornemens is de huurovereenkomst met verzoeker te ontbinden wat betekent dat hij na de sluiting niet kan terugkeren in de woning. Hij stelt dat Vestia hem op de zwarte lijst zal plaatsen en hij daardoor langdurig zonder woning zal komen te zitten.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken vast dat verweerder heeft aangenomen dat de aangetroffen harddrugs niet aan verzoeker toebehoren maar aan de dealer die aanwezig was op het moment dat de politie de woning binnentrad. Wat verweerder verzoeker verwijt is dat hij drugshandel in en vanuit de woning faciliteert.
5.2.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne, heroïne en MDMA staan vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Op grond van de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen, niet zijnde een horeca-, of seksinrichting wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. In het geval van verzwarende omstandigheden kan de termijn opgehoogd worden tot zes maanden.
5.3.
Als uitgangspunt in vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:754), geldt dat bij een aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5 gram softdrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoeker heeft dit uitgangspunt niet bestreden. Met de aanwezigheid van 23,23 gram cocaïne, 3,86 gram heroïne en 1,92 gram MDMA is het criterium ruimschoots overschreden. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in samenhang bezien met de bevindingen van de politie, de verklaring van verzoeker, de verklaringen van de bezoekers van de woning en de verklaringen van buurtbewoners, is het aannemelijk dat de drugs bestemd zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voldaan. Verweerder was bevoegd tot sluiting van de woning.
5.4.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder gelet op de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat kader is van belang in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde en, als in beginsel de noodzakelijkheid is gegeven, of de sluiting evenredig is.
5.5.
Gezien de ernst van de situatie heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met een waarschuwing en dat sluiting noodzakelijk was, om met name de rust in en rondom de woning te laten terugkeren, de ‘loop’ naar de woning er uit te halen, om een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn en ter voorkoming van een nieuwe verstoring van de openbare orde en verdere aantasting van het woon-en leefklimaat. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen achten dat de woning is gelegen in een buurt met veel kinderen. Het betoog van verzoeker dat niet over hem wordt geklaagd neemt niet weg dat de woning bekend staat als drugspand en er vanuit dat oogpunt sprake is van overlast.
5.6.
Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zin woning. Van zo’n situatie is in dit geval geen sprake.
5.7.
Verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij te makkelijk is geweest met mensen toe te laten tot zijn woning en dat hij niemand meer binnenlaat. Ook heeft hij aangegeven dat hij wil verhuizen naar een andere buurt. Hoewel verzoeker door zijn harddrugverslaving wellicht een kwetsbaar persoon is, neemt dit niet weg dat hij als huurder van de woning verantwoordelijk is voor wat in en om zijn huis gebeurd. Verzoeker kan verweten worden dat hij harddruggebruikers en dealers toegang tot zijn woning heeft verschaft en heeft toegelaten dat in zijn woning (hard)drugs werden verstrekt en gebruikt. Daarmee heeft hij, zoals verweerder dat noemt, drugshandel in en vanuit zijn woning gefaciliteerd. Uit informatie van de politie is nog gebleken dat verzoeker op 24 juli 2020, nadat verweerder het voornemen tot sluiting van de woning aan verzoeker kenbaar heeft gemaakt, nog een harddruggebruiker in zijn woning heeft ontvangen en dat die persoon ongeveer twintig minuten binnen is geweest.
5.8.
Het gevolg van de sluiting van de woning is dat verzoeker de woning (tijdelijk) moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid om van sluiting af te zien. Dat kan anders zijn als verzoeker een specifieke binding met de woning zelf heeft, bijvoorbeeld vanwege zijn medische situatie. Verzoeker stelt dat hij vanwege zijn gezondheidssituatie de woning niet kan verlaten. Hij heeft zijn gezondheidstoestand echter niet onderbouwd met stukken, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat verzoeker vanwege zijn gezondheidssituatie aan de woning gebonden is.
5.9.
In zijn verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in het geval verzoeker niet in staat is om vervangende woonruimte te organiseren verzoeker een beroep kan doen op het daklozenloket. Verweerder kan verzoeker alternatieve woonruimte bieden, die ook passend is gezien de specifieke (gezondheids)situatie van verzoeker. Dit betekent concreet dat verzoeker al is aangekondigd bij het daklozenloket vanwege een mogelijke huisvestingsvraag. Hierbij dient volgens verweerder opgemerkt te worden dat het daklozenloket ervaring heeft met zowel personen met een kwetsbare gezondheidssituatie als met de opvang van dergelijke personen ten tijde van de coronacrisis. Dit houdt in dat de opvang wordt georganiseerd binnen de richtlijnen die door het RIVM voor personen in een risicogroep zijn gesteld. Dit impliceert dat verzoeker in dat geval niet in een opvanglocatie met meerdere personen zal worden geplaatst, maar bijvoorbeeld in een hotel (of een andere locatie geschikt voor een huishouden) waarbij tevens rekening wordt gehouden met de lichamelijke beperking van verzoeker voor wat betreft het gebruik van een scootmobiel.
In dit verband heeft verweerder ook opgemerkt dat er tevens aandacht is voor de gezondheidssituatie van verzoeker bij het daklozenloket. Zo is er een verpleegkundige verbonden aan het loket, waar verzoeker gedurende het verblijf contact mee kan onderhouden. Daarnaast kent het loket een zogenaamde ‘straatdokter’ die bezoeken op locatie aflegt. Het leveren van medicijnen vormt op deze locaties ook geen beletsel. Daarnaast heeft verzoeker een casemanager van de dienst OCW die hem een hulptraject kan aanbieden.
5.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker en voldoende heeft gemotiveerd waarom het algemeen belang zwaarder weegt dan verzoekers belang om in de woning te kunnen blijven wonen.
Verweerder heeft afdoende geïnformeerd naar opvangmogelijkheden van verzoeker en toegelicht dat daar daadwerkelijk in kan worden voorzien.
6. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.