ECLI:NL:RBDHA:2020:9579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
09-112082-20; 09-083245-20 (ttz. gev.) en 22003794-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de verdachte en de beoordeling van de tenlastelegging in een meervoudige strafzaak met meerdere mishandelingen, bedreigingen, vernielingen en diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandelingen, bedreigingen, vernielingen, wederspannigheid en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar. De zaak omvatte verschillende incidenten die zich in Delft hebben voorgedaan, waarbij de verdachte betrokken was bij geweldsdelicten tegen meerdere slachtoffers, waaronder politieagenten. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele punten waar hij werd vrijgesproken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten, wat leidde tot de oplegging van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de maatschappij tegen de verdachte, die als stelselmatige dader wordt beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/112082-20; 09/083245-20 (ttz. gev.) en 22/003794-17 (tul)
Datum uitspraak: 25 september 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboortedatum] ,
verblijfadres: [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting […] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 juli 2020 (pro forma) en 11 september 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.R. Koenders, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Heemskerk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 09/112082-20 (hierna: dagvaarding I)
1
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (stanley)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp die [slachtoffer 1] in een van de armen, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Delft een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een (stanley)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in een van de armen, althans het lichaam, te steken;
2
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Delft [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie eenheid Den Haag, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen "Kankerwijf! Ik steek een kanker mes in je kanker strot!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [verbalisant 2] en/of de politie eenheid Den Haag toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door die telefoon met kracht in de richting van die [verbalisant 2] en/of op de grond te gooien;
4
hij op of omstreeks 20 maart 2020 te Delft een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd te stompen en/of slaan.
In de zaak met parketnummer 09/0832245-20 (hierna: dagvaarding II)
1
hij, op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik vermink je gezicht met dit blikje" en/of "ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij, op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft, opzettelijk [slachtoffer 3] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;
3
hij, op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze in het kruis, althans tegen het lichaam, te schoppen/trappen;
4
hij, op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft, zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Eenheid Den
Haag en/of [verbalisant 4] , aspirant van politie Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte
door
- in tegengestelde richting te bewegen dan waar de verbalisanten hem heen wilde brengen,
- zijn arm in tegengestelde richting te trekken,
- zich los proberen te trekken en/of
- tijdens de overbrenging naar het dienstvoertuig diverse malen tegen stallages aan te schoppen;
5
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond van de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 4] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om mee te werken aan de ademanalyse, hieraan geen gevolg te geven;
6
hij, op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft, een sleutelbos, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak door de ruit van de voordeur kapot te maken, waardoor hij, verdachte, de sleutelbos uit de voordeur kon halen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3 en 4 en de bij dagvaarding II onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 primair ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de bij dagvaarding I onder 1 primair en subsidiair en 4 en de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overige feiten.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 22 april 2020 te Delft een man aansprak omdat deze aan het wildplassen was. De man droeg een oranje hesje en een witte verfbroek. De man begon op een agressieve, boze manier te schreeuwen en hij liep naar de ladder waar [slachtoffer 1] op stond. Hierop is [slachtoffer 1] van de ladder afgegaan. [2] [slachtoffer 1] heeft de man een duw gegeven om te zorgen dat hij weg zou gaan en de discussie zou stoppen, maar de man ging niet weg. Opeens zag [slachtoffer 1] dat de man een breekmes (de rechtbank begrijpt: een stanleymes) in zijn handen had en deze in de rechterzak van zijn werkbroek stopte. [slachtoffer 1] zag dat hij bloedde op zijn rechterarm en dat de wond oppervlakkig was. [3]
De verbalisant die zijn aangifte opnam, zag dat [slachtoffer 1] bloedde op zijn rechterarm. Daar had hij een kras van ongeveer 10 centimeter. [4]
[getuige] , de collega van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat de situatie nadat [slachtoffer 1] de man had aangesproken steeds dreigender werd en dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) steeds bozer werd. [slachtoffer 1] liep de trap af en is door de man gestoken/gesneden. [getuige] zag dat de man een stekende beweging naar [slachtoffer 1] maakte. De man had een soort stanleymes in zijn hand. Hij schoof het lemmet in. [5] [slachtoffer 1] heeft een kwast met gele verf naar het hoofd van de man gegooid die tegen zijn voorhoofd en haar aan kwam. [getuige] zag dat [slachtoffer 1] een snee op zijn arm had. [6]
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op hem af kwam. Hij heeft zijn stanleymes gepakt, uitgeschoven en ermee gezwaaid. Hij deed dit, omdat hij [slachtoffer 1] wilde afschrikken. [7]
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de verdachte degene is die het letsel bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel: [getuige] verklaart over een stekende dan wel snijdende beweging, [slachtoffer 1] heeft zelf niet gezien dat de verdachte hem heeft gestoken of gesneden en er is verder niets bekend over de kracht en de wijze waarop de verdachte [slachtoffer 1] gestoken of gesneden heeft. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De verdachte heeft verklaard dat hij met het stanleymes heeft gezwaaid terwijl [slachtoffer 1] in zijn buurt was. [getuige] heeft gezien dat de verdachte een stekende dan wel snijdende beweging naar [slachtoffer 1] maakte. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zou verwonden met het stanleymes. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank verwerpt tot slot het beroep van de verdediging op noodweer, omdat naar het oordeel van de rechtbank de gedragingen van [slachtoffer 1] niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Hoewel [slachtoffer 1] boos was op de verdachte en hem een duw gaf, blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] of [getuige] niet dat hij agressief was of dat de verdachte anderszins moest vrezen dat hij door [slachtoffer 1] zou worden aangevallen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Hoofdagente van de politie eenheid Den Haag [8] [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij op 22 april 2020 te Delft met haar collega [verbalisant 2] belast was met het horen van de verdachte. Ze zag dat haar collega haar diensttelefoon op het luikje van de celdeur neerlegde, zodat de raadsman van de verdachte het verhoor kon meeluisteren. [9] Toen de verdachte werd medegedeeld waarover hij zou worden gehoord, liep hij rood aan en ging hij harder praten. [verbalisant 1] zag dat de verdachte met zijn rechterhand de telefoon, die op het luikje lag, hard weg gooide. Ze hoorde dat de telefoon met een klap twee meter verder op de grond terecht kwam. Ze hoorde de verdachte in haar richting schreeuwen: ‘Kankerwijf, ik steek een kankermes in je kankerstrot’. Ze zag dat er in het scherm van de diensttelefoon van [verbalisant 2] een barst zat. Ze hoorde [verbalisant 2] zeggen dat deze barst vóór het verhoor met de verdachte niet aanwezig was. [10] [verbalisant 1] is hoofdagent van de politie eenheid Den Haag.
[verbalisant 2] heeft aangifte gedaan van vernieling van de mobiele telefoon van haar werkgever, de politie eenheid Den Haag. Ze heeft verklaard dat zij haar diensttelefoon op het luikje van de cel van de verdachte had gelegd. [11] Ze zag dat hij met zijn hand de telefoon een aantal meter haar richting op gooide. Ze hoorde een klap toen haar telefoon op de grond viel. Ze hoorde de verdachte schreeuwen: ‘Kankerwijf! Ik steek een kankermes in je kankerstrot!’. Ze zag dat hij hierbij naar [verbalisant 1] keek. Ze zag dat het voorscherm van de diensttelefoon kapot was. Haar telefoon had aan de zijkant wel wat beschadigingen, maar het ruitje was nog niet in zes stukjes. [12]
De rechtbank acht op basis van deze processen-verbaal wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [verbalisant 1] en aan beschadiging van de diensttelefoon van [verbalisant 2] .
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte haar op 20 maart 2020 te Delft met zijn vuist in haar gezicht heeft geslagen. Vervolgens voelde ze dat hij haar hard met zijn vuist op haar hoofd sloeg en haar drie keer in haar buik sloeg. [slachtoffer 2] heeft de politie een aantal foto’s gestuurd van het letsel dat de verdachte haar zou hebben toegebracht. Het is onduidelijk of het letsel dat op deze foto’s te zien is, op 20 maart 2020 door de verdachte is toegebracht. Toen de politie naar aanleiding van een melding op 21 maart 2020 ter plaatse kwam, heeft [slachtoffer 2] namelijk gezegd dat er niets strafbaars was gebeurd. De verdachte ontkent stellig dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Gelet op deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld op 20 maart 2020. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde.
Dagvaarding II [13]
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 27 maart 2020 samen met zijn collega [slachtoffer 4] als beveiliger aan het werk was bij de [supermarkt] te Delft. Ze kregen een melding van een dronken man met een [voetbalclub] -sjaal om zijn nek. [14] Toen hij de man had gezegd dat hem geen alcohol meer mocht worden verkocht, hoorde [slachtoffer 3] de man zeggen: ‘Ik vermink je gezicht met dit blikje’. Hij zag en voelde dat de man hem in zijn gezicht spuugde. Zijn speeksel raakte het gezicht van [slachtoffer 3] . Hij zei tegen hen: ‘Ik maak jullie dood’. Toen de politie ter plaatse kwam, namen ze de man van hen over. [slachtoffer 3] zag en voelde dat de man met zijn rechtervoet hard naar hem schopte en dat zijn voet hard zijn kruis raakte. Daardoor voelde [slachtoffer 3] een hevige pijnscheut. [15]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij een collega is van [slachtoffer 3] . [16] Hij hoorde dat de man met de [voetbalclub] -sjaal tegen [slachtoffer 3] zei: ‘Ik ga heel je gezicht opensnijden met dit blikje bier’. De man bleef hen bedreigen door te zeggen dat hij hen dood zou gaan maken. [slachtoffer 4] zag dat [slachtoffer 3] in zijn gezicht werd gespuugd. De man werd ook agressief tegen de politie. [slachtoffer 4] zag dat de man om zich heen schopte en sloeg. Hij zag dat de man [slachtoffer 3] met veel kracht schopte in zijn kruis. [17]
De verdachte heeft verklaard dat hij in de [supermarkt] was en dat hij een blikje had. Hij heeft tevens verklaard dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 3] te schoppen. [18]
Anders dan door de raadsman gesteld, ziet de rechtbank geen reden om aan de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te twijfelen, omdat zij collega’s van elkaar zijn. Hun verklaringen komen op hoofdlijnen overeen, en uit de onderlinge verschillen blijkt dat zij hun verklaringen niet op elkaar hebben afgestemd.
De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 1) en aan belediging (feit 2) en mishandeling (feit 3) van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Verbalisanten [verbalisant 3] , hoofdagent van politie eenheid Den Haag, en [verbalisant 4] , aspirant van politie eenheid Den Haag, hebben verklaard dat zij op 27 maart 2020 te Delft de verdachte aanhielden op verdenking van mishandeling. [19]
Toen [verbalisant 3] de transportboeien bij hem om wilde doen, voelde hij dat de verdachte zijn arm in tegengestelde richting probeerde te krijgen als waar de verbalisant zijn arm wilde brengen. [verbalisant 4] probeerde de linkerarm van de verdachte op zijn rug te krijgen, maar hij voelde dat de verdachte zijn linkerarm in tegengestelde richting probeerde te bewegen als waar de verbalisant zijn arm heen wilde brengen. Toen de verbalisanten de verdachte naar hun dienstauto wilden begeleiden, voelden zij dat de verdachte de andere kant op wilde lopen dan waar zij hem heen wilden brengen. [verbalisant 3] zag en voelde dat de verdachte zich los probeerde te rukken. Vervolgens zagen zij dat hij diverse malen schopte tegen de stellages in de winkel. [20]
De verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft verzet bij zijn aanhouding. [21]
De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
[verbalisant 4] heeft gerelateerd dat op 27 maart 2020 te Delft de verdachte is bevolen mee te werken aan een voorlopig onderzoek uitgeademde lucht ingevolge artikel 55d lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) (Besluit middelenonderzoek bij geweldsplegers). De verbalisant hoorde de verdachte zeggen dat de verbalisant weg moest gaan en dat hij niet ging meewerken. Vervolgens heeft de verbalisant de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 55e lid 1 Sv. Hij heeft de verdachte medegedeeld dat hij verplicht was gevolg te geven aan alle door de daartoe aangewezen bedienaar van het ademanalyseapparaat ten behoeve van dit onderzoek gegeven aanwijzingen. Vervolgens is de verdachte meegedeeld dat een weigering van dit onderzoek strafbaar is gesteld in art. 184 Sr. Hierop zei de verdachte dat de verbalisant weg moest wezen. [22]
De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte op 27 maart 2020 voor de deur van haar woning te Delft stond. [23] Toen ze ging kijken, zag ze dat haar sleutelbos niet meer in het slot zat. [24]
De verdachte heeft verklaard dat hij de sleutelbos van [slachtoffer 2] heeft meegenomen. Hij zag dat de deur open was en kon de sleutelbos gewoon pakken. [25]
De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde diefstal.
Hoewel er aanwijzingen zijn in het dossier dat de verdachte ook een of meerdere ruiten van de voordeur kapot heeft gemaakt, ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de diefstal daardoor heeft kunnen plegen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Dagvaarding I
1. subsidiair
hij op 22 april 2020 te Delft [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een stanleymes in een van de armen te steken;
2
hij op 22 april 2020 te Delft [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie eenheid Den Haag, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Kankerwijf! Ik steek een kanker mes in je kanker strot!";
3
hij op 22 april 2020 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon,
toebehorendeaan [verbalisant 2] en/of de politie eenheid Den Haag, heeft beschadigd, door die telefoon op de grond te gooien;
Dagvaarding II
1
hij op 27 maart 2020 te Delft [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik vermink je gezicht met dit blikje" en/of "ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op 27 maart 2020 te Delft opzettelijk [slachtoffer 3] door feitelijkheden heeft beledigd door deze in het gezicht te spugen;
3
hij op 27 maart 2020 te Delft [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze in het kruis te schoppen;
4
hij op 27 maart 2020 te Delft zich met geweld heeft verzet tegen
ambtenaren, [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag en [verbalisant 4] , aspirant van politie Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte door
- in tegengestelde richting te bewegen dan waar de verbalisanten hem heen wilde brengen,
- zijn arm in tegengestelde richting te trekken,
- zich los proberen te trekken en
- tijdens de overbrenging naar het dienstvoertuig diverse malen tegen
stellagesaan te schoppen;
5
hij op 27 maart 2020 te Delft opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond van
het Besluitmiddelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 4] , belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om mee te werken aan de ademanalyse, hieraan geen gevolg te geven;
6
hij op 27 maart 2020 te Delft een sleutelbos,
toebehorendeaan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd in plaats van de ISD-maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vermogens-, gewelds- en openbare orde-feiten. De verdachte lijkt om het minste of geringste agressief te worden, laat situaties escaleren en botviert zijn frustratie op de politie en willekeurige burgers die de verdachte aanspreken op zijn gedrag. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van een met redenen omkleed advies van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel ten aanzien van de verdachte, van 7 september 2020 opgemaakt en ondertekend door [reclasseringsmedewerker] , waarin wordt geadviseerd om een ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen.
Uit dit advies blijkt dat alle leefgebieden criminogeen zijn. Naast een patroon van wervingscriminaliteit is er sprake van een patroon van geweld in de huiselijke sfeer, naar agenten of andere autoriteiten en naar willekeurige anderen. Bij een deel van de geweldsdelicten was de verdachte onder invloed van alcohol en/of drugs. De verdachte is in 2011 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Desondanks heeft de verdachte herhaaldelijk reclasseringstoezichten opgelegd gekregen. Ook ten tijde van het tenlastegelegde liep hij in meerdere proeftijden. De reclassering heeft sinds 2011 meermaals laten weten dat er gezien zijn status geen invulling kan worden gegeven aan een reclasseringstoezicht. Ondanks deze (onmogelijke) reclasseringstoezichten is de verdachte niet teruggekeerd naar Suriname, niet behandeld voor zijn middelengebruik, zijn agressiviteit en zijn persoonlijkheid en hij is blijven recidiveren.
De verdachte zal worden veroordeeld voor feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 12 augustus 2020, waar uit blijkt van veelvuldige voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf.
De door de verdachte begane feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie.
Op grond van het voorgaande en de houding van de verdachte ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen en/of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. Een voorwaardelijke ISD-maatregel is geen optie, omdat er geen invulling kan worden gegeven aan reclasseringstoezicht gelet op de status van de verdachte als ongewenst vreemdeling.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de status van de verdachte in de weg staat aan de oplegging van de ISD-maatregel, omdat daarmee het doel van re-integratie in de maatschappij niet wordt gediend.
Volgens artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht strekt de ISD-maatregel tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte – en dus niet (noodzakelijkerwijs) tot re-integratie van de verdachte in de maatschappij. Gelet op het beveiligingskarakter van de ISD-maatregel kan deze maatregel daarom ook aan ongewenste vreemdelingen worden opgelegd. De verdachte zal worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders en Vreemdeling in Strafrecht. Hier wordt hulp en behandeling op het gebied van verslavings- en psychische problematiek geboden en kan hij vaardigheden aanleren om zich in de toekomst beter staande te kunnen houden. De ISD-maatregel zal voor de verdachte dus meer omvatten dan enkel een kale opsluiting voor de duur van twee jaar.
De rechtbank beoogt met de oplegging van de ISD-maatregel beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van de verdachte. De rechtbank beoogt voorts een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van verdachte en de psychiatrische/andere problematiek van de verdachte.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die door de verdachte voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht daarbij niet in mindering brengen op de duur van die maatregel.

7.De vorderingen van de benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde vordert zij een schadevergoeding van € 320,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 6 ten laste gelegde vordert zij een schadevergoeding van € 422,86, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 87,66 aan materiële schade en € 335,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering die ziet op het bij dagvaarding II onder 6 ten laste gelegde en dat de vordering van de benadeelde partij die ziet op het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde geheel wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partij niet worden toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering die ziet op het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vordering die ziet op het bij dagvaarding II onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte betwist en door de benadeelde partij zowel voor het materiële als immateriële deel onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft een aankoopbon overgelegd van sloten die zij, naar de rechtbank verondersteld, op haar deur heeft gemonteerd. De rechtbank merkt op dat de datum van die bon vóór de datum van het ten laste gelegde feit ligt. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging toewijsbaar is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is onder parketnummer 22/003794-17 op 19 juli 2018 door het Gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Nu aan de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 55, 57, 63, 180, 184, 266, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en onder 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, 2 en 3 en de bij dagvaarding II onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
de eendaadse samenloop van
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
eenvoudige belediging;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 4:
wederspannigheid;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 5:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 6 primair:
diefstal;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
twee jaren;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in de vordering die ziet op het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in de vordering die ziet op het bij dagvaarding II onder 6 ten laste gelegde en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie van 24 april 2020 met parketnummer 22/003794-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. J. Montijn, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020113211, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, basisteam Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 45) en het aanvullend procesdossier met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 14).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 5.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 6.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 6.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 12.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 13.
7.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 11 september 2020.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 42.
9.Proces-verbaal van aangifte [verbalisant 1] , p. 28.
10.Proces-verbaal van aangifte [verbalisant 1] , p. 29.
11.Proces-verbaal van aangifte [verbalisant 2] namens Politie Haaglanden, p. 31.
12.Proces-verbaal van aangifte [verbalisant 2] namens Politie Haaglanden, p. 32.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020085785, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, basisteam Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 47).
14.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 6.
15.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 7.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , p. 9.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , p. 10.
18.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 11 september 2020.
19.Proces-verbaal van aanhouding, p. 30-31.
20.Proces-verbaal van aanhouding, p. 31.
21.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 11 september 2020.
22.Proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten, p. 35-36.
23.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 11.
24.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 12.
25.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 11 september 2020.