ECLI:NL:RBDHA:2020:9538
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een betrokkene die lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek telefonisch gehouden, vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen in verband met COVID-19.
Tijdens de zitting heeft de betrokkene verklaard dat zij terminaal is en dat zij de wens heeft om thuis behandeld te worden, in plaats van in een zorginstelling. De advocaat van de betrokkene heeft gepleit voor afwijzing van het verzoek, stellende dat betrokkene de kans moet krijgen om op vrijwillige basis mee te werken aan haar behandeling. De rechtbank heeft de situatie van de betrokkene zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat, gezien de gewijzigde omstandigheden in haar gezondheidssituatie, het verzoek om zorgmachtiging afgewezen moet worden. De rechtbank heeft het vertrouwen uitgesproken dat betrokkene op vrijwillige basis zal meewerken aan haar behandeling, en dat de extra belasting van een zorgmachtiging op dit moment te zwaar zou zijn.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat, mocht de situatie van betrokkene verslechteren, er andere mogelijkheden zijn om haar weer in zorg te krijgen. De beschikking is gegeven door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.