ECLI:NL:RBDHA:2020:9521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemprocedure nabetaling na beëindiging dienstverband met betrekking tot vakantie-uren en uitkeringen

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificaties van juli en september 2018, waarin bedragen zijn opgenomen voor verrekening van vakantie-uren, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering na beëindiging van haar dienstverband. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard bij besluit van 14 mei 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 22 september 2020 via een skypeverbinding, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

Eiseres heeft in haar beroep aangevoerd dat het niet terecht is dat dit beroep niet gelijktijdig is behandeld met andere beroepen die zij had ingesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het feit dat dit beroep niet tegelijkertijd met andere zaken is behandeld, geen reden is om het bestreden besluit onjuist te achten. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de juistheid van de salarisspecificaties.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de nabetalingen die eiseres heeft ontvangen, voortvloeien uit een collectieve loonsverhoging die pas na haar ontslag bekend werd. Dit heeft echter geen invloed op de rechtsgeldigheid van haar ontslag per 1 juli 2018. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van der Bent).

Procesverloop

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificaties van juli 2018 en september 2018. Bij deze salarisspecificaties werden een bedrag van € 2.982,41 wegens verrekening vakantie-uren, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering en een bedrag van € 66,57 na herberekening vakantie-uren uitgekeerd na beëindiging dienstverband.
Bij besluit van 14 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 22 september 2020. Daaraan namen eiseres en de gemachtigde van verweerder deel.

Overwegingen

1. Aan eiseres is met ingang van 1 juli 2018 eervol ontslag verleend.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening bij de salarisspecificaties van juli 2018 en september 2018. Bij deze salarisspecificaties werden een bedrag van € 2.982,41 wegens verrekening vakantie-uren, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering en een bedrag van € 66,57 na herberekening vakantie-uren uitgekeerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres, overeenkomstig het advies van de Bezwarencommissie personele aangelegenheden BZK van 25 maart 2019, ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eindafrekening in de salarisspecificaties voor onjuist moet worden gehouden.
3. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat dit beroep door de rechtbank tegelijk had moeten worden behandeld met het beroep tegen het ontslag en vier andere beroepen op 28 maart 2019. Zoals met eiseres ter zitting is besproken, is het feit dat dit beroep, dat overigens na 28 maart 2019 bij de rechtbank is ingekomen, niet tegelijkertijd met vijf andere zaken van eiseres is behandeld op 28 maart 2019 een vaststaand feit dat niet meer terug te draaien is. Eiseres heeft gesteld dat dit alleen in hoger beroep hersteld kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat dit beroep niet tegelijkertijd met de vijf andere zaken is behandeld, geen reden is om het bestreden besluit onjuist te achten en dit beroep gegrond te verklaren.
In wat eiseres verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat de bij de salarisspecificaties van juli 2018 en september 2018 nabetaalde bedragen voor onjuist moeten worden gehouden. Deze nabetalingen, waarvan de laatste zoals ter zitting is toegelicht het gevolg was van een collectieve loonsverhoging met terugwerkende kracht welke pas bekend werd na het ontslag van eiseres, betekenen overigens niet dat het eervol ontslag van eiseres per 1 juli 2018 daarmee in rechte vast is komen te staan. Over het ontslag loopt nog een procedure in hoger beroep.
4. Eiseres heeft ter zitting ook gesteld dat zij een brief van 28 november 2018 van de bezwarenadviescommissie Justitie en Veiligheid heeft ontvangen, terwijl deze bij de door verweerder overgelegde stukken is vervangen door een brief van de bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Indien dit zo is, kan dit berusten op een vergissing. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de bezwarenadviescommissies van verschillende ministeries gebruik maken van een gezamenlijk secretariaat. Wat hier ook van zij, het is niet gebleken dat eiseres door de vermelding van een onjuist briefhoofd in haar belangen is geschaad.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.