In deze zaak heeft eiser een ingebrekestelling ingediend terwijl de beslistermijn nog liep. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat verweerder op het moment van ontvangst van de ingebrekestelling nog niet in gebreke was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar heeft besloten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Het proces begon met een verzoek van eiser om een dwangsom bij niet tijdig beslissen, ingediend op 27 december 2018. Verweerder verklaarde in een besluit van 21 januari 2019 dat hij op dat moment nog niet in gebreke was. Eiser ging in beroep tegen het besluit van 1 april 2019, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank had eerder het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, maar dit werd later herzien.
Tijdens de zitting op 9 september 2020 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit geen inhoudelijke motivering bevatte en dat het beroep op schending van de hoorplicht niet slaagde. Uiteindelijk heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, zonder dat er proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.