In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, een Servische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 mei 2020 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien de rechtbank op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan in een andere zaak (zaaknummer NL20.11126) die verband houdt met het beroep van verzoekster, is het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. E. Kersten, en is bekendgemaakt op 23 juli 2020.