ECLI:NL:RBDHA:2020:9352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
NL20.10900 en NL20.10901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Koerdisch gezin uit Irak met ernstig ziek kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van de asielaanvraag van een Koerdisch gezin uit Irak, bestaande uit een vader, moeder en hun twee dochters, van wie één ernstig ziek is. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd, omdat deze onvoldoende gemotiveerd waren. De eisers, afkomstig uit Tuz Khurmatu, Irak, hebben hun asielaanvraag ingediend op basis van de onveilige situatie in hun thuisland en de medische noodzaak voor hun zieke dochter, die lijdt aan psychomotore retardatie en andere ernstige gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten van de Staatssecretaris niet alle relevante omstandigheden in overweging hebben genomen, waaronder de medische situatie van de dochter en de algemene veiligheidssituatie in Irak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat terugkeer naar Irak geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen in deze uitspraak. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.050,-, die door de Staatssecretaris moeten worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.10900 en NL20.10901

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [nummer 1]
en
[eiseres], eiseres
v-nummer: [nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2],
allen van Iraakse nationaliteit,
tezamen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 2 februari 2018 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot
het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft in een uitspraak van 9 maart 2018,
zaaknummers NL18.2716 en NL18.2717, de beroepen van eisers gegrond verklaard, de
besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het door verweerder
ingestelde hoger beroep in een uitspraak van 20 februari 2016, met toepassing van artikel
91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ongegrond verklaard en de uitspraak
op de beroepen bevestigd.
Bij afzonderlijke besluiten van 14 mei 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de
aanvragen van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Eiser is verschenen,
bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Sorani is verschenen [de persoon] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
In deze zaak gaat het om een Koerdisch gezin, dat afkomstig is uit Tuz Kurmatu,
Irak. Tuz Kurmatu ligt tussen Baghdad en Arbil (Erbil), hoofdstad van de Koerdisch
Autonome Regio. Eisers hebben allen de Iraakse nationaliteit. Eisers zijn gehuwd en hebben
twee dochters, [minderjarige 1] (9 jaar) en [minderjarige 2] (5 jaar oud).
1.2
Eisers hebben aan hun asielaanvragen van 14 maart 2017 ten grondslag gelegd dat
zij Irak in 2017 hebben verlaten vanwege de algemene veiligheidssituatie in Tuz Khurmatu
als gevolg van de gevechten tussen de Koerden en de sjiitische militie, de Hashid Al Shabi.
Zij vreesden voor hun veiligheid. Daarnaast zijn eisers vertrokken vanwege de gezondheid
van dochter [minderjarige 2] . Zij kon in Irak niet de benodigde medisch zorg krijgen.
1.3
Bij [minderjarige 2] is psychomotore retardatie vastgesteld. Dit houdt in dat sprake is van een
algehele ontwikkelingsachterstand. Die ontwikkeling is na een epileptische aanval gestopt
toen zij 3 maanden oud was. Daarom loopt zij in de ontwikkeling van haar
bewegingsmogelijkheden en spraak en in sociaal emotionele ontwikkeling ver achter ten
opzichte van andere kinderen van haar leeftijd. Zij heeft een mogelijke gehoorstoornis en is
waarschijnlijk blind. Zij heeft regelmatig terugkerende, langdurige epileptische aanvallen,
krijgt sondevoeding en slaapt kort en onregelmatig. Uit onderzoek van het Universitair
Medische Centrum Groningen blijkt dat de retardatie het gevolg is van een genetische
afwijking. [minderjarige 2] is ongeneeslijk ziek. Haar situatie zal niet verbeteren. Medische
behandeling, die onder meer bestaat uit veelvuldige medicatie, dient ter bestrijding van de
symptomen. Vanwege deze situatie heeft [minderjarige 2] voortdurende intensieve zorg nodig.
1.4
Verweerder heeft aan [minderjarige 2] een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op
medische gronden verleend. Aan de overige gezinsleden is een reguliere verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel uitoefening van gezinsleven op grond van artikel 8
van het EVRM [1] verleend.
1.5
Verweerder heeft aanvankelijk Duitsland gevraagd om de behandeling van de
asielaanvragen over te nemen, omdat eisers met een door de Duitse autoriteiten afgegeven
visum de Europese Unie binnen zijn gekomen. Duitsland is met dit verzoek akkoord gegaan.
Bij besluit van 21 augustus 2017 zijn de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen
op grond van artikel 30, eerste lid, Vw. Met de uitspraak van deze rechtbank en
zittingsplaats Amsterdam, van 5 oktober 2017 (NL17.7336, NL17.7337, NL17.7338 en
NL17.7339) is het door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard. Verweerder heeft bij
brief van 17 oktober 2017 aan eisers kenbaar gemaakt dat zij worden opgenomen in de
nationale procedure.
1.6
De inhoudelijke behandeling van de aanvragen heeft geleid tot de door in de
uitspraak van 9 maart 2018 vernietigde besluiten. De rechtbank heeft die besluiten
vernietigd omdat, kort gezegd, verweerder bij de beoordeling of terugkeer naar Irak een
reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren niet alle relevante
omstandigheden heeft meegewogen. De rechtbank heeft daarom verweerder opgedragen om
een nieuw besluit te nemen waarin samengevat de volgende omstandigheden worden
betrokken:
- eisers zijn Koerden en afkomstig uit Tuz Khurmatu. Tuz Khurmatu is gelegen in de
provincie Salaheddin. Salaheddin werd door verweerder op het moment van vertrek van
eisers uit Irak aangemerkt als 15c-gebied, hetgeen betekent dat eisers enkel door hun
aanwezigheid daar een reëel risico liepen op ernstige schade;
- dochter [minderjarige 2] , van toentertijd slechts twee jaar oud, moet vanwege haar ernstige medische
situatie en de behandeling die zij als gevolg daarvan nodig heeft, worden gezien als een zeer
kwetsbaar persoon;
- het huis van eisers is afgebrand en zij hebben daardoor in tenten buiten de stad verbleven.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verweerder in het licht van het op 28 juni 2011
door het EHRM gewezen arrest in de zaak ‘ [namen] ’ 2 de medische situatie van dochter
[minderjarige 2] niet (enkel) als los element kan zien met betrekking tot de vraag of aan eisers een
asielvergunning kan worden verleend. Verweerder kon daarom niet volstaan met het betoog
dat verlening van een verblijfsvergunning asiel niet mogelijk is op grond van medische
omstandigheden. Verweerder diende daarom te beoordelen of eisers gelet op alle
humanitaire omstandigheden die in hun specifieke situatie op dit moment spelen, in
aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
De bestreden besluiten
2.1
Verweerder heeft in het besluit op de aanvraag van eiser de volgende relevante
elementen onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Koerdische etniciteit;
- gevechten tussen Koerden en de sjiitische militie, Hasd al Shaabi;
- waarschuwingsbrief van Asa’ib Ahl Al-Haq;
- medische situatie dochter.
In het besluit op de aanvraag van eiseres heeft verweerder de volgende elementen
onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- algemene veiligheidsituatie in Tuz Khurmatu;
- medische situatie van dochter [minderjarige 2] .
Verweerder heeft in beide besluiten de relevante elementen geloofwaardig geacht.
Verweerder heeft vervolgens in beide besluiten op dezelfde wijze getoetst of terugkeer naar
Irak leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM.
2.2
Verweerder ziet in de geloofwaardig geachte elementen geen grond om aannemelijk
te achten dat terugkeer naar Irak leidt tot een reëel risico op een onmenselijke behandeling..
De problematiek als in ' [namen] ' doet zich hier niet voor. Daarin werd immers, anders
dan in dit geval, een binnenlands vestigingsalternatief tegengeworpen. [namen] zouden ook in vluchtelingenkampen terechtkomen, wat in deze zaak niet het geval zal zijn.
Schending van artikel 3 van het EVRM wegens humanitaire omstandigheden doet
zich slechts in zeer uitzonderlijke situaties voor. In het geval van eisers is niet gebleken dat
zij bij terugkeer in een zodanig slechte humanitaire situatie terechtkomen dat een 3 EVRM
schending dreigt. De Koerdische etniciteit, de veiligheidssituatie en de medische toestand
van [minderjarige 2] zijn daarvoor onvoldoende. De vader heeft een middelbare schoolopleiding en
werkervaring. Met hulp van NGO's of derden moeten eisers zich kunnen handhaven. Van
een situatie van willekeur geweld als bedoeld in artikel 15 c van Richtlijn 2011/95/EU (de
Definitierichtlijn) is geen sprake meer. De medische situatie wordt bovendien getoetst aan
artikel 64. In zoverre is gewaarborgd dat uitzetting ondanks een medische situatie niet leidt
tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
De gronden van beroep
3. Volgens eisers maakt de situatie in Tuz Khurmatu terugkeer van dit gezin niet
mogelijk. De woning van eisers is verbrand. Nog steeds liggen huizen in puin. De werkplek
van eiser is vernield omdat eisers Koerden zijn. Maar weinig gevluchte Koerden zijn
teruggekeerd. De stad Tuz Khurmatu in de regio Salaheddin is de meest getroffen stad en
regio in Irak als gevolg van het dispuut tussen de Koerden en het Iraakse leger. IS maakt van
dit machtsvacuüm gebruik en ziet sinds eind maart 2020 de coronacrisis als een kans om
ongemerkt aan terrein te winnen in dit gebied met een enorme stijging aan aanslagen tot
gevolg. Onder die omstandigheid is het voor het gein niet mogelijk om [minderjarige 2] , die als
bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt, de verzorging te bieden die zij nodig heeft.
Terugkeer naar Irak houdt daarom een reëel risico op schending van artikel 3 van het
EVRM in.
De beoordeling
4.1
In de uitspraak van 9 maart 2018 heeft de rechtbank overwogen dat uit het arrest
[namen] kan worden afgeleid dat de gevolgen van uitzetting moeten worden afgezet
tegen de achtergrond van de algemene situatie en persoonlijke omstandigheden. Daarbij zijn
het algemeen risico, groepsrisico en individueel risico geen strak te onderscheiden
categorieën, maar is sprake van een glijdende schaal waarin alle omstandigheden moeten
worden meegewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze zaak op eenzelfde wijze moet
worden beoordeeld. Nu die uitspraak in hoger beroep is bevestigd, ziet de rechtbank geen
aanleiding om een andere toets aan te leggen.
4.2
In overweging 283 van het arrest [namen] heeft het EHRM ervoor gekozen om
de in het arrest ‘M.S.S. tegen België’ aangelegde toets toe te passen. Die toets hield in dat in
aanmerking moet worden genomen ‘the applicant's ability to cater for his most basic needs,
such as food, hygiëne and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his
situation improving within a reasonable time-frame'. De rechtbank zal nu beoordelen of
verweerder die toets op de juiste wijze heeft verricht en de uitkomst van die beoordeling
voldoende heeft gemotiveerd.
4.3
In de bestreden besluiten heeft verweerder overwogen dat indien de humanitaire
omstandigheden in een land veroorzaakt worden door opzettelijk handelen of nalaten van de
bij een conflict betrokken partijen, aan de hand van criteria neergelegd in het arrest M.S.S.
getoetst moet worden of een vreemdeling bij terugkeer naar dat land door humanitaire omstandigheden aldaar een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige
behandeling. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de
veiligheidssituatie in Tus Khurmatu, de Koerdische etniciteit van eisers en de medische
situatie van [minderjarige 2] daartoe onvoldoende zijn.
4.4
Niet in geschil is dat de algemene veiligheidssituatie in Tuz Khurmatu sinds het
vertrek van eisers is verbeterd en dat van een uitzonderlijke situatie waarin personen louter
door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op ernstige schade
geen sprake meer is. Verder is niet in geschil dat Koerden niet tot de door verweerder in het
landgebonden beleid zijn aangewezen als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.
4.5
Een terugkeer naar Irak zou niet zonder meer een reëel risico op een met artikel 3
van het EVRM strijdige behandeling opleveren in een situatie waarin geen van de
gezinsleden kunnen worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon. Maar die situatie
doet zich hier niet voor. De situatie van dochter [minderjarige 2] vereist, nog afgezien van de al dan
niet in Irak beschikbare medische zorg, voortdurende intensieve zorg van haar ouders. Om
een bijzonder kwetsbaar persoon als [minderjarige 2] die zorg te kunnen bieden is een door de
autoriteiten gewaarborgde veilige en stabiele leefomgeving een voorwaarde.
4.6
Verweerder heeft slechts overwogen dat geen sprake is van een zogenoemde 15c-
situatie en dat uit de verklaringen van eisers niet blijkt van uitsluiting van Koerden van
medische zorg. Daarmee heeft verweerder geen rekenschap gegeven van de door eisers
overgelegde nieuwsberichten en documentatie, waaronder een rapport van
14 december 2018 van het European Asylum Support Office (EASO), waaruit blijkt dat dat
de situatie allerminst veilig en stabiel is te noemen en dat sprake is van etnische spanningen.
Tuz Kurmatu is weliswaar in oktober 2017 in handen van Iraakse regeringstroepen
gekomen, maar ligt in het door de Koerdische Autonome Regio en Iraakse regering betwiste
gebied. Daarnaast deden volgens deze berichtgeving in 2018 nog (bom)aanslagen door IS
strijders op Iraakse veiligheidstroepen en burgers voor. Over de etnische spanningen
omschrijft het EASO rapport Tuz Khurmatu als ‘a city that has experienced ethnic conflicts
and violence for a long period of time, the current situation poses a vulnerable situation’.
Sinds het geweld in 2017 zijn maar weinig Koerden naar Tuz Khurmatu teruggekeerd.
Verweerder heeft niet aangevoerd dat deze berichtgeving niet langer actueel is.
4.7
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser een volwassen man is en
dat hij een middelbare schoolopleiding heeft genoten. Volgens verweerder valt niet in te
zien dat hij en zijn gezin zich – eventueel met hulp van derden of van hulporganisaties – niet
zouden kunnen handhaven in Irak. In het licht van de feitelijke veiligheidssituatie in een
betwiste regio, de etnische spanningen, de omstandigheid dat het gezin niet over onderdak
beschikt en eiser geen werk heeft, schiet deze motivering te kort. Op basis van de enkele
aanname dat eisers al dan niet met hulp van derden voldoende zelfredzaam moet worden
geacht heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat zij onder die omstandigheden in staat
moet worden geacht om [minderjarige 2] te voorzien in de voor haar noodzakelijke bijzondere zorg.
Conclusie
5. De bestreden besluiten zijn onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de
rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op de
aanvragen van eisers met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per
punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend,
moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van J.P. Braam,
griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 2 september 2020.
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.