ECLI:NL:RBDHA:2020:9351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
NL20.10268 en NL20.10269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Georgiër wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 3 mei 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij in Georgië bedreigd werd door criminelen na een mislukte zakelijke onderneming en vreesde voor zijn leven. Tijdens de zitting op 24 augustus 2020 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris het asielrelaas van eiser op basis van verschillende elementen ongeloofwaardig mocht achten. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen en dat hij niet had aangetoond dat zijn medische klachten invloed hadden op zijn verklaringen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.10268 (beroep) en NL20.10269 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Damhuisen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot
het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk
ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de
voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Eiser en zijn
gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich
laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het asielrelaas
1. Eiser stelt dat hij de Georgische nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] .
Aan zijn aanvraag heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser wilde in Georgië
samen met een vriend en nog een andere persoon een onderneming starten. Zij wilden
gasketels uit China importeren en verkopen. Deze ketels bleken bij levering wegens
defecten onverkoopbaar te zijn. Eiser en zijn compagnons leden daardoor fors financieel
verlies. De schuld zou onderling worden verdeeld, maar eiser en zijn vriend zijn
door criminelen benaderd. Zij vertelden dat zij ook de schuld van de derde persoon moesten
aflossen. Zij zouden gevaar lopen als zij dat niet deden. Na aangifte bij de politie kregen zij
dreigtelefoontje. Hen werd daarbij meegedeeld zij met de aangifte niets
zouden bereiken. Eisers vriend heeft toen zijn naam veranderd en is naar België gevlucht.
Daar heeft hij vergeefs om bescherming gevraagd. Bij terugkeer naar Georgië is deze vriend vervolgens vermoord door de mensen die hen bedreigd hadden. Betrokkene vreest nu dat hij
het volgende dodelijke slachtoffer van deze criminelen zal worden.
Het bestreden besluit
2.1
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
1) nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) problemen met criminele organisatie.
Verweerder acht het eerste element geloofwaardig en het tweede element ongeloofwaardig.
Om die reden ziet verweerder geen aanleiding om de gevraagde verblijfsvergunning asiel te
verlenen.
2.2
Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder
b en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), als kennelijk ongegrond afgewezen.
Medische en psychische klachten ten tijde van gehoor
3.1
Eiser betoogt dat hij ten tijde van het gehoor veilig land van herkomst kampte met
kaakklachten en psychisch klachten. Hij heeft dit voorafgaand aan het gehoor telkens bij de
medische dient te kennen gegeven, maar hij heeft nooit een arts gezien. Een dag voor het
gehoor verbleef hij nog vanwege zijn psychische klachten op een speciale afdeling. Ook
tijdens het gehoor heeft hij van zijn klachten gewag gemaakt. Verweerder had een
gezwollen kaak kunnen vaststellen. Verweerder had bij de beoordeling van eisers
verklaringen rekening met deze klachten moeten houden. Dat heeft verweerder ten onrechte
niet gedaan, aldus eiser.
3.2
De rechtbank overweegt het volgende. Blijkens het rapport gehoor veilig land van
herkomst heeft eiser bij aanvang van het gehoor op 18 april 2020 te kennen gegeven dat hij
door het overlijden van zijn kind in slechte psychische staat verkeerde en dat zijn kaak door
een ontsteking pijnlijk was waardoor hij moeite had met spreken. De gehoormedewerker
heeft hierop met de medische dienst gebeld. Die deelde mee, zo vermeldt het rapport, dat
eiser die ochtend is gezien en dat eiser toen niet heeft aangegeven ergens last van te hebben.
Eiser heeft vervolgens betwist dat hij geen melding zou hebben gemaakt van zijn klachten,
maar stemde wel in met voortzetting van het gehoor, mits het gehoor kort zou zijn. De
rechtbank stelt vast dat eiser later in het gehoor niet meer te kennen heeft gegeven dat hij
last had van zijn medische klachten en daardoor niet langer in staat was om (adequaat) te
verklaren. Uit eisers verklaringen kan ook niet anderszins worden afgeleid dat eiser daartoe
niet in staat was. Verder heeft eiser geen medische gegevens overgelegd steun bieden voor
de gestelde klachten en de eventuele negatieve invloed op eisers vermogen om vragen te
beantwoorden. Tot slot heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de klachten dat
vermogen hebben beperkt en op welke wijze verweerder daarmee rekening had moeten
houden. De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid asielrelaas
4.1
Eiser betoogt dat hij vanwege zijn detentie niet in staat is om zijn asielrelaas met
stukken te onderbouwen. Verweerder mocht dat daarom niet van hem verlangen. Eiser heeft
verweerder voldoende aanknopingspunten geboden om het relaas te verifiëren. Verweerder
heeft het asielrelaas ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
4.2
De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft eisers asielrelaas onder
meer ongeloofwaardig geacht omdat eiser wisselend heeft verklaard over het land waar zijn
compagnon asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft niet kunnen verduidelijken wanneer hij is
bedreigd. Dat mocht verweerder, gelet op het belang van die gebeurtenis, van hem
verlangen. Daarnaast heeft eiser niet kunnen verklaren hoe de criminelen konden
achterhalen dat eiser in een uitzendcentrum is gedetineerd. De omstandigheid dat eiser in
detentie verbleef betekent verder niet dat hij niet de mogelijkheid had om, al dan niet door
tussenkomst van een gemachtigde, documenten te verkrijgen waarmee hij zijn asielrelaas
kon staven.
4.3
Verweerder mocht bij de beoordeling van de geloofwaardigheid ook betrekken dat
hij tijdens zijn bewaring heeft verklaard bereid te zijn om naar Georgië terug te keren, bij
voorkeur zo snel mogelijk. Niet valt in te zien waarom eiser niet voorafgaand aan de
oplegging van de bewaringsmaatregel al om internationale bescherming heeft verzocht.
Evenmin valt in te zien waarom eiser bij aanvang van zijn detentie niet te kennen heeft
gegeven dat hij vreesde voor terugkeer naar Georgië terwijl verweerder op dat moment
inspanningen verrichtte om die terugkeer te bewerkstelligen. De omstandigheid dat eiser
niet zou weten dat hij tijdens detentie een asielaanvraag kon indienen is gelet op de
omstandigheid dat hij over juridische bijstand beschikte onvoldoende. Tot slot mocht
verweerder in aanmerking nemen dat eiser tijdens zijn verblijf in Duitsland en Italië niet om
internationale bescherming heeft verzocht. De enkele omstandigheid dat eiser niet op de
hoogte zou zijn geweest van de asielprocedures of die niet heeft begrepen is daarvoor
onvoldoende.
4.4
Op grond van het voorgaande mocht verweerder eisers asielrelaas ongeloofwaardig
achten.
Conclusie
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking
komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
Eiser heeft geen gronden gericht tegen de afdoening op grond van artikel 30b, eerste lid,
aanhef en onder b en h, van de Vw. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als kennelijk
ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Omdat op het beroep is beslist is geen aanleiding om een voorlopige voorziening te
treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat
geen aanleiding.

Beslissing

In de zaak met nummer NL20.10268
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak met nummer NL20.10269
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van J.P. Braam,
griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 11 september 2020
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.