ECLI:NL:RBDHA:2020:9325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
NL19.26235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische man met Filipijnse echtgenote en de beoordeling van de Filipijnen als veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische man die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard op basis van de stelling dat de Filipijnen als veilig derde land konden worden beschouwd. Eiser, die sinds 2007 in de Verenigde Arabische Emiraten woonde, was getrouwd met een Filipijnse vrouw en had een dochter met haar. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waarbij hij aanvoerde dat hij nooit in de Filipijnen had gewoond en dat de situatie daar onveilig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon concluderen dat eiser een band had met de Filipijnen en dat hij in beginsel toegang kon krijgen tot het land. De rechtbank vernietigde echter het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek, omdat verweerder onvoldoende had onderbouwd dat eiser daadwerkelijk toegang zou krijgen tot de Filipijnen. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat verweerder met aanvullende informatie had aangetoond dat eiser in beginsel toegang kon krijgen tot de Filipijnen. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.26235
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. de Vita).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. Het beroep is gelijktijdig met het beroep van [A] , de echtgenote van eiser, behandeld1. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Khairi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend. Eiser is van Syrische nationaliteit en is geboren op [1979] . Eiser heeft vanaf 2007 gewoond en gewerkt in de Verenigde Arabische Emiraten. In [2014] is hij getrouwd met een Filipijnse vrouw, [A] , met wie hij in 2016 een dochter heeft gekregen. Zij heeft tevens de Filipijnse nationaliteit.
1. Het beroep van de echtgenote van eiser heeft zaaknummer NL19.26236.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat verweerder meent dat een derde land voor eiser als veilig derde land kan worden beschouwd. Eiser heeft dat land eerder bezocht en de echtgenote en dochter van eiser hebben de Filipijnse nationaliteit. Daarom neemt verweerder aan dat het voor eiser redelijk is om naar de Filipijnen te gaan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet zal worden toegelaten tot de Filipijnen en dat verweerder er dus vanuit gaat dat eiser tot de Filipijnen zal worden toegelaten. Tot slot is verweerder van mening dat het niet aannemelijk is dat eiser in de Filipijnen zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade en concludeert dat de Filipijnen voor eiser als veilig derde land kan worden beschouwd.

Het standpunt van eiser

3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de Filipijnen voor hem als veilig derde land kan worden aangemerkt. Eiser kan zich allereerst niet vinden in de overweging van verweerder dat het voor eiser redelijk is om naar de Filipijnen te gaan omdat zijn echtgenote en dochter de Filipijnse nationaliteit hebben. Eiser heeft nooit gewoond of gewerkt in de Filipijnen. Eiser stelt dat de beoordeling door verweerder en de door de Afdeling uitgezette lijn voor de beoordeling van ‘Veilig derde land-zaken’ in strijd zijn met de Procedurerichtlijn.2 In dat kader verwijst eiser naar de noot van Martijn Stronks bij de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, met als titel ‘Virtuele banden en potentiële toegang’. Daaruit volgt dat het moet gaan om de band van de persoon zelf met het betreffende land en niet de band die eventuele gezinsleden met dat land hebben. Voorts kan eiser, vanwege de burgeroorlog in Syrië, niet naar zijn land terugkeren. Het is ook niet mogelijk om een verblijfsvergunning in de Filipijnen te krijgen op grond van zijn huwelijk met een Filipijnse – onder meer – omdat hij geen middelen van bestaan heeft. Het is voor hem evenmin mogelijk om op dit moment als toerist naar de Filipijnen te reizen. Hij heeft zelf navraag gedaan bij de Filipijnse ambassade in Den Haag. Hem is meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een toeristenvisum – onder meer – omdat hij in Nederland geen verblijfsvergunning heeft. Bovendien is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser toegang kan krijgen tot de Filipijnen, zoals blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).3 Eiser meent dat verweerder hierin niet is geslaagd. Tot slot heeft verweerder volgens eiser ook onvoldoende onderbouwd dat de Filipijnen een veilig derde land is.

Beoordelingskader

4. De bepalingen voor het tegenwerpen van een veilig derde land zijn neergelegd in artikel 3.106a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en verder uitgewerkt in artikel 3.37e, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) en in paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming. 3 Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:128, r.o. 4.1 en 4.2.
5. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 13 december 2017 het toetsingskader voor het tegenwerpen van een veilig derde land uiteengezet.4 Hieruit volgt dat verweerder eerst moet beoordelen of een vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land, dat het voor hem redelijk is daar naartoe te gaan. Daarna moet verweerder beoordelen of aannemelijk is dat de vreemdeling tot dit land wordt toegelaten. Als laatste moet verweerder beoordelen of de vreemdeling in dit land volgens de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb zal worden behandeld.
6. De rechtbank zal de door eiser aangevoerde gronden aan de hand van dit toetsingskader bespreken.

Heeft eiser een dusdanige band met de Filipijnen dat het voor hem redelijk is naar dat land toe te gaan?

7.1
Verweerder heeft in zijn besluitvorming gewezen op paragraaf C2/6.3 van de Vc. Daarin is uiteengezet dat in de volgende gevallen in ieder geval wordt aangenomen dat een vreemdeling een band heeft met een derde land:
– de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;
– in dat land is familie woonachtig van de vreemdeling; of
– de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven, tenzij hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar niet (opnieuw) zal worden toegelaten.
7.2
De rechtbank oordeelt allereerst dat dit beleid van verweerder niet in strijd is met artikel 38 van de Procedurerichtlijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat hoewel uit het beleid volgt dat één van de genoemde gevallen voldoende is om te concluderen dat er een band is, het beleid en de beoordeling van verweerder verder voldoende blijk geven van een individuele beoordeling van de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien om te beoordelen of het een dusdanige band is dat het voor hem redelijk is naar dat land toe te gaan. Verweerder heeft de band tussen eiser en de Filipijnen niet alleen aangenomen omdat zijn echtgenote en dochter de Filipijnse nationaliteit hebben, maar ook omdat eiser zelf meerdere keren in de Filipijnen is geweest en hij daar met zijn echtgenote is getrouwd. Van een situatie omschreven in de noot waarnaar door eiser is gewezen, het aannemen van een dusdanige band van een persoon met een land zonder dat de persoon daar zelf is geweest, alleen op basis van het feit dat een gezinslid de nationaliteit heeft van dat land, is hier geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser een dusdanige band heeft met de Filipijnen dat het voor hem redelijk is naar dat land toe te gaan. Verweerder heeft alles in samenhang bezien. Hoewel de rechtbank erkent dat de bezoeken kort zijn geweest, is zij van oordeel dat verweerder hier gewicht aan heeft mogen toekennen. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat eiser en zijn echtgenote in de Filipijnen getrouwd zijn en zijn echtgenote en dochter de Filipijnse nationaliteit hebben. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Afdeling, die zij, gelet op wat hiervoor is overwogen over de beoordeling door verweerder, niet in strijd acht met de Procedurerichtlijn.
4 Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, r.o. 5.3.
Heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser toegang kan krijgen tot de Filipijnen?
8.1
Als de band tussen de vreemdeling en het derde land kan worden aangenomen, is het vervolgens aan verweerder om aannemelijk te maken dat de vreemdeling toegang kan krijgen tot dat land. In dit kader heeft eiser aangevoerd dat verweerder pas in het verweerschrift een onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt dat eiser toegang kan krijgen tot de Filipijnen door te verwijzen naar de ‘temporary resident visa’ (TRV). Dit betekent, los van het feit dat eiser betwist dat hij toegang kan krijgen, volgens eiser dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit.
8.2
De rechtbank oordeelt dat eiser terecht heeft aangevoerd dat verweerder pas in het verweerschrift een voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het standpunt dat eiser toegang kan krijgen tot de Filipijnen. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op de verklaringen van eiser en zijn echtgenote en zijn eerdere bezoek aan de Filipijnen, maar het is aan verweerder om te onderbouwen wat de wijze van toegang en verblijf in de Filipijnen zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het voorgaande in het bestreden besluit gelet op wat door eiser in zijn zienswijze naar voren is gebracht onvoldoende gemotiveerd en dat maakt dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Is met de nadere toelichting aannemelijk dat eiser toegang kan krijgen tot de Filipijnen?
8.3
In de beroepsfase heeft verweerder, in het verweerschrift en ter zitting, nader toegelicht op welke gronden verweerder concludeert dat aannemelijk is dat eiser toegang kan krijgen tot de Filipijnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de verwijzing naar de TRV voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser toegang kan krijgen tot de Filipijnen. Niet is gebleken dat het verkrijgen van dit visum is uitgesloten voor Syriërs. Bovendien heeft verweerder mogen meewegen dat eiser eerder is toegelaten tot de Filipijnen en dat zijn echtgenote heeft verklaard dat eiser in de Filipijnen zou kunnen verblijven indien hij werk zou hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aanvulling in het verweerschrift aan zijn bewijslast heeft voldaan en voldoende heeft gemotiveerd dat toegang tot de Filipijnen voor eiser in beginsel mogelijk is. De rechtbank merkt hierbij op dat het gaat om de mogelijkheid dat eiser toegang tot de Filipijnen krijgt, het hoeft niet vast te staan dat aan eiser toegang wordt verleend. Evenmin hoeft verweerder aannemelijk te maken dat de toegang resulteert in een duurzaam verblijfsrecht. Wat eiser heeft aangevoerd over het niet worden toegelaten gelet op zijn verlopen paspoort, de financiële situatie en de onmogelijkheid om werk te verkrijgen in de Filipijnen wordt hieronder betrokken bij de beoordeling of hij heeft aangetoond dat hij gelet op die omstandigheden niet tot de Filipijnen zal worden toegelaten.
Heeft eiser aangetoond dat hij niet tot de Filipijnen zal worden toegelaten?
9.1
Eiser voert hiertoe aan dat hij geen toegang tot de Filipijnen kan krijgen gelet op de voorwaarden en benodigde documenten, waaronder een paspoort. Eiser zijn paspoort is verlopen en hij kan vanuit Nederland geen nieuw paspoort aanvragen, omdat er geen Syrische ambassade is. Bovendien durft eiser zich niet te wenden tot de Syrische ambassade
omdat hij bang is dat hij daarmee zijn familie in Syrië, specifiek zijn zus, in gevaar brengt. Voorts voert eiser aan dat hij en zijn echtgenote niet voldoen aan de voorwaarde dat zij moeten beschikken over voldoende bestaansmiddelen. Geen van beiden heeft een baan in de Filipijnen. Tot slot hebben eiser en zijn echtgenote van vrienden in een soortgelijke situatie vernomen dat zij ook geen toegang tot de Filipijnen kregen. Gelet op het vorenstaande is eiser van mening dat hij ook niet op basis van een TRV toegang zou kunnen krijgen tot de Filipijnen.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte tot het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet tot de Filipijnen zal worden toegelaten. Dat eiser niet (meer) in aanmerking komt voor een toeristenvisum wordt niet door verweerder betwist. Verweerder heeft echter mogen tegenwerpen dat eiser met de door hem overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat het aanvragen van de TRV al bij voorbaat geen kans van slagen heeft. De rechtbank volgt verweerder dat uit de lijsten die eiser heeft ingebracht niet blijkt dat Syriërs met Filipijnse gezinsleden niet in aanmerking komen voor een TRV en de verwijzing naar ervaringen van vrienden daartoe onvoldoende is. Verweerder mag in dit kader ook enige inspanning van eiser verlangen om zijn mogelijkheden te onderzoeken en te voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot de Filipijnen. Zo heeft verweerder mogen meewegen dat eiser voordat zijn paspoort was verlopen geen inspanning heeft verricht, bijvoorbeeld om in contact te treden met het door de Filipijnse ambassade genoemde ‘Bureau of Immigration in the Philippines’. Eiser heeft ook niet aangetoond dat het aanvragen van de TRV met een verlopen paspoort al bij voorbaat geen kans van slagen heeft. Of van eiser verwacht kan worden dat hij zich tot de Syrische ambassade wendt laat de rechtbank onbesproken omdat dit door verweerder niet in de besluitvorming is tegengeworpen. De stelling dat van eiser niet verlangd kan worden dat hij zich tot de Filipijnse autoriteiten wendt vanwege het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Daarbij heeft verweerder terecht erop gewezen dat eiser zelf contact heeft opgenomen met de Filipijnse ambassade, hij heeft een e-mail overgelegd waaruit dit blijkt en waarin zoals in bovenstaande is overwogen wordt gewezen op ‘the Bureau of Immigration in the Philippines’. Eiser heeft niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan, deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt hierbij tot slot nog op dat verweerder in zijn besluitvorming heeft gewezen op artikel 38, vierde lid, van de Procedurerichtlijn waaruit volgt dat als eiser onverhoopt niet zou worden toegelaten tot de Filipijnen, zijn asielaanvraag alsnog door Nederland zal worden behandeld.
Slaagt eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel?
10.1
Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst hierbij naar drie zaken die volgens hem overeenkomen met zijn situatie, waarin verweerder de Filipijnen niet als veilig derde land heeft tegengeworpen aan personen met gezinsleden met de Filipijnse nationaliteit. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting gemotiveerd gereageerd op de door eiser genoemde procedures en uitgelegd waarom die zaken niet leiden tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank zal hierna kort ingaan op elke procedure.
10.2
De eerste zaak betreft de asielprocedure van de vreemdeling met het V-nummer [V-nummer] . Verweerder heeft toegelicht dat bij deze procedure het oude recht van toepassing was waarbij voor verweerder een zwaardere bewijslast gold. Naar het oordeel
van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting voldoende duidelijk gemaakt dat sprake was van een andere situatie en daarom die zaak niet voldoende vergelijkbaar is met eisers zaak.
10.3
De tweede zaak betreft de asielprocedure van de vreemdeling met het V-nummer [V-nummer] . De gemachtigde van verweerder heeft uitgelegd dat er bij deze procedure geen sprake meer was van een huwelijk en dat daarom de Filipijnen niet als veilig derde land is tegengeworpen. Hierbij heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting verklaard dat zij dit voor de zitting heeft opgezocht. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat zij van de eerdere gemachtigde van eiser heeft begrepen dat dit een vergelijkbare situatie is als de situatie van eiser en zij er daarom vanuit gaat dat sprake was van een huwelijk. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de mededeling en de beschreven feitelijke situatie door verweerder te twijfelen. De toelichting van eiser legt daarvoor onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het eerst aan eiser is zijn beroep op een gelijke situatie voldoende te onderbouwen.
10.4
De derde zaak betreft de asielprocedure van de vreemdeling met het V-nummer [V-nummer] . De gemachtigde van verweerder heeft toegelicht dat deze zaak ziet op een vergelijkbare situatie als de situatie van eiser, echter berust de inwilliging van deze zaak op een misvatting. Bij de beslissing is ten onrechte meegewogen dat permanent verblijf niet mogelijk was, maar dit is geen vereiste bij de beoordeling of een land als een veilig derde land kan worden beschouwd. De rechtbank maakt hieruit op dat in deze zaak in beginsel een voldoende vergelijkbare situatie speelde als in eisers zaak, maar volgt het standpunt van verweerder dat omdat de inwilliging berust op een misvatting eiser daarmee niet gelijkgesteld hoeft te worden. Er is sprake van een ambtelijke misslag die niet hoeft te worden herhaald, gesteld noch gebleken is dat dit vaker is voorgekomen. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt gelet op het voorgaande niet.
Tussenconclusie
11. Gelet op al het voorgaande mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser een band heeft met de Filipijnen en dat eiser in beginsel toegang kan krijgen tot de Filipijnen. Eiser heeft niet aangetoond dat hem geen toegang zal worden verleend. Dit heeft tot gevolg dat moet worden beoordeeld of verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat de algemene situatie in de Filipijnen voldoende veilig is voor eiser. Dit zal de rechtbank hieronder beoordelen.
Heeft verweerder voldoende aangetoond dat de algemene situatie in de Filipijnen voldoende veilig is?
12.1
Verweerder kan op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, onder b, van de Vw, indien hij voldoende heeft aangetoond dat de algemene situatie in het derde land voldoende veilig is voor de vreemdeling.
Een vereiste hiervoor is gelet op artikel 3.106a van het Vb dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een vreemdeling in dat derde land overeenkomstig de in het eerste lid vermelde beginselen zal worden behandeld. Verweerder moet op grond van artikel 3.37e van het VV bij zijn beoordeling, of een vreemdeling volgens vorenbedoelde beginselen zal worden behandeld, de in het eerste lid genoemde
informatiebronnen betrekken. Deze artikelen zijn de implementatie van artikel 38 van de Procedurerichtlijn.
12.2
Eiser stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit nog altijd onvoldoende is gemotiveerd dat in het geval van de Filipijnen is voldaan aan de vereisten van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb en artikel 3.37e van het VV. Eiser is van mening dat de bronnen, welke door verweerder worden aangehaald, verouderd zijn en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verslechterde veiligheidssituatie in de Filipijnen sinds het aantreden van Duterte. Op de in de zienswijze aangehaalde bronnen uit 2018 (US Department of State Jaarrapport en een rapport van Amnesty International) is verweerder in het geheel niet ingegaan. Het is volgens eiser onduidelijk wat wordt bedoeld met de overweging in het bestreden besluit dat verweerder de rapporten van USDOS en Amnesty International zou hebben meegenomen in het ‘gefundeerde onderzoek’. Eiser verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling waarin uiteengezet wordt hoe moet worden beoordeeld of een derde land voor een vreemdeling kan worden aangemerkt als veilig derde land.5
12.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de algemene situatie in de Filipijnen voldoende onderzocht en onder verwijzing naar bronnen voldoende duidelijk gemaakt waarom de Filipijnen als veilig derde land in het algemeen en als veilig derde land voor eiser kan worden aangemerkt. Dit legt de rechtbank hieronder uit.
12.4
Verweerder heeft er allereerst in de besluitvorming op gewezen dat de Filipijnen partij zijn bij het Vluchtelingenverdrag, het Antifolterverdrag (CAT) en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (International Covenant on Civil and Political Rights). Belangrijke beginselen, waaronder onder meer het non- refoulementbeginsel, zijn niet neergelegd in de Grondwet, maar in lagere regelgeving, te weten het Department Circular No. 58, series of 2012. Verder wijst verweerder op een overeenkomst die verschillende overheidsorganisaties in oktober 2017 hebben getekend die de bescherming van asielzoekers, vluchtelingen, staatlozen en andere ‘persons of concern’ beter moet stroomlijnen.
12.5
Voor wat betreft de feitelijke situatie voor vluchtelingen en asielzoekers in de Filipijnen heeft verweerder verwezen naar meerdere bronnen, te weten de UNHCR, het US Department of State en Amnesty International.6 Hieruit blijkt over de algemene situatie inzake bescherming van vluchtelingen en asielzoekers het volgende: “A favourable protection environment is also afforded to asylum-seekers, refugees and stateless persons in the Philippines. They have access to courts, are entitled to free legal assistance, and those of them who have complied with the requirements provided by law are also able to access judicial and administrative citizenship procedures.”7 Het Human Rights rapport over 2017 van het US Department of State concludeerde over de toegang tot asiel in de Filippijnen het volgende: “No comprehensive legislation provides for granting refugee status or asylum. The Department of Justice’s Refugee and Stateless Persons Protections Unit (RSPPU)
5 Zie de uitspraken van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379(Koeweit), ECLI:NL:RVS:2017:3380 en ECLI:NL:RVS:2017:3381 (Verenigde Arabische Emiraten).
6 Zoals het rapport van de UNHCR van 27 mei 2017 en het Human Rights Report van het US
Department of State van 2017.
7 Zie het voornemen van 3 oktober 2019, p. 5: https://www.upr- info.org/sites/default/files/document/philippines/session_27_-_may_2017/unhcr_upr27_phl_e.pdf
determines which asylum seekers qualify as refugees in accordance with an established,
accessible system that appeared to provide basic due process.”
Verder heeft verweerder onderbouwd dat vluchtelingen mogen werken in de Filippijnen. In het verweerschrift is nog specifiek een passage genoemd uit het in de besluitvorming genoemde rapport van UNHCR daterend van september 2016 waarin staat
geschreven:
“(...)While the Philippines has no specific legislation concerning the protection of asylum seekers, refugees and stateless persons, the Department of ]ustice (DO), which is specifically tasked to provide protection, has issued the Department Circular No. 58, series of 2012,1 providing for the current refugee and stateless Status determination procedure. Under the provisions of the Department Circular No. 58, the Government adheres to such basic principles as preservation and promotion of family unity; non detention on account of being stateless or refugee; non-deprivation of refugee or
stateless status; non-discrimination in the application of the Conventions; non- refoulement; and non-punishment on account of illegal entry or presence in the country. (…)”
Tot slot wijst verweerder op het jaarrapport van het US Department of State 2018 (van 13 maart 20198) waarin staat:
“The constitution provides for freedom of internal movement, foreign travel, emigration, and repatriation, and the government generally respected these rights. The government cooperated with the Office of the United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) and other humanitarian organizations in providing protection and assistance to internally displaced persons, refugees, returning refugees, asylum seekers, stateless persons, and other persons of concern. There were no reports the government exerted pressure or threatened refugees to return to the country from which they had fled.” De rechtbank volgt verweerder dat deze bronnen inzicht geven in de feitelijke situatie en de door verweerder genoemde passages blijk geven van onderzoek naar de feitelijke situatie door verweerder.
12.6
In reactie op de verwijzing door eiser naar het rapport van Amnesty International heeft verweerder opgemerkt dat uit de informatie uit dit rapport geen wezenlijk ander beeld naar voren komt voor wat betreft de mogelijkheid voor eiser om de vluchtelingenstatus te verzoeken in de Filipijnen. In de besluitvorming is door verweerder erop gewezen dat de UNHCR afspraken heeft gemaakt met de Filipijnse autoriteiten over het opvangen van vluchtelingen. In het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt nader toegelicht als reactie op wat is aangevoerd in de aanvullende gronden. Hierbij is door verweerder gewezen op een publicatie op de website van de UNHCR waaruit blijkt dat de UNHCR samenwerkt met de regering van de Filipijnen om zich in te zetten voor het waarborgen van rechten van vluchtelingen en het bewerkstelligen van een betere toekomst voor vluchtelingen.
12.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder verwijzing naar de genoemde bronnen, die als relevant zijn aan te merken, duidelijk gemaakt waarom volgens verweerder ook in de feitelijke situatie in de Filipijnen een vreemdeling de mogelijkheid heeft om in de Filipijnen een vluchtelingenstatus te verzoeken, daar vluchtelingenrechtelijk bescherming krijgt en niet wordt blootgesteld aan refoulement en dus overeenkomstig de in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb vermelde beginselen zal worden behandeld.
8 https//www.ecoi.net/en/document/2004259.html
De rechtbank, evenals verweerder, onderkent dat uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat er sprake is van mensenrechtenschendingen en buitengerechtelijke executies in verband met een antidrugscampagne. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat uit deze informatie niet blijkt dat de algemene veiligheidssituatie zodanig is dat niet aan de voorwaarden van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb wordt voldaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de genoemde bronnen vermelden dat de politie een onderzoek heeft ingesteld en dat president Duterte, hoewel hij de kritiek op de sterke toename van het aantal politiedoden publiekelijk van de hand wees, ook zei dat de autoriteiten acties die buiten de wet vallen zullen onderzoeken. Dat van een dergelijk onderzoek geen sprake is, is de rechtbank met de door eiser genoemde bronnen niet gebleken. Dat er voor eiser een risico bestaat op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw is met de gebleken feitelijke situatie niet aannemelijk gemaakt. Uit wat eiser heeft ingebracht blijkt onvoldoende dat de Filipijnen voor hem een onveilig land is. Daarbij is tot slot nog van belang dat eiser zijn stelling dat de situatie voor moslims in de Filipijnen slecht is onvoldoende heeft onderbouwd.
12.8
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat de algemene veiligheidssituatie in de Filipijnen niet dusdanig is dat niet aan de voorwaarden uit het Vb wordt voldaan.
Slotsom
13.1
Vanwege het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 8.2 is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Verweerder heeft met de aanvulling in het verweerschrift echter voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser in beginsel toegang kan krijgen tot de Filipijnen en dat de algemene veiligheidssituatie niet dusdanig is dat niet aan de voorwaarden uit het Vb wordt voldaan en heeft daarmee alsnog aan zijn bewijslast voldaan. Gelet daarop en omdat de overige gronden van eiser niet slagen zal de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
13.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
23 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.