ECLI:NL:RBDHA:2020:9323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
AWB 19/9414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de ambtshalve beoordeling van de toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet op basis van BMA-advies

Op 13 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Afghaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, waarin het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van de ambtshalve beoordeling op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris het besluit mocht baseren op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat op 27 september 2018 was uitgebracht. Dit advies concludeerde dat de eiser in staat was om te reizen en dat medische zorg beschikbaar was in Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen die twijfels over de juistheid of volledigheid van het BMA-advies rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat het bezwaarschrift geen nieuwe argumenten bevatte die tot een ander besluit konden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1949] , van Afghaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft een verzoek gedaan om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank ziet, mede op basis van de door eiser verstrekte gegevens, aanleiding om dit verzoek te honoreren.
BMA-advies
2. Op 24 mei 2018 is de asielaanvraag van eiser afgewezen. Tegelijkertijd heeft verweerder aangegeven ambtshalve te beoordelen of toepassing gegeven moet worden aan artikel 64 van de Vw. Verweerder heeft in dat kader advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA heeft op 27 september 2018 advies uitgebracht. Uit dit advies volgt – samengevat weergegeven – dat sprake is van chronische nierinsufficiëntie, waarschijnlijk op vasculaire basis, met een secundaire verstoring van de bijschildklierfunctie. In het verlengde daarvan is een vitamine D tekort. Ook is sprake van een verhoogde bloeddruk, suikerziekte, een oogafwijking als gevolg van suikerziekte en plasklachten bij prostatisme. Eiser wordt behandeld door een internist-nefroloog. Er vinden regelmatig controles plaats en eiser krijgt medicatie voorgeschreven. Verder zijn er controles door een oogarts en bezoekt eiser de huisarts regelmatig. De huisarts behandelt betrokkene voor suikerziekte. Voor de plasproblemen vindt nog geen behandeling plaats, wel is betrokkene verwezen naar een uroloog. Eiser ontvangt de volgende medicatie: metformine, gliclazide, amlodipine, lisinopril, metoprolol en colecalciferol. Bij uitblijven van de medische behandeling zal een ontregeling optreden van de bloedsuikerhuishouding met mogelijk coma en overlijden als gevolg daarvan. Verder is een stijging van de bloeddruk te verwachten met mogelijk cardiovasculaire compensaties als een CVA of hartinfarct. Door de stijging van de bloeddruk zal ook de nierfunctie verder onder druk komen te staan. De BMA-arts verwacht dan, bij het uitblijven van behandeling, een medische noodsituatie op korte termijn. Eiser kan reizen, er zijn geen aanwijzingen dat er een medische voorziening noodzakelijk is. De BMA-arts adviseert eiser om een schriftelijke overdracht van de medische gegevens mee te nemen, om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Verder volgt uit het advies dat behandeling en medicatie in Afghanistan aanwezig zijn.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de ambtshalve beoordeling om artikel 64 van de Vw toe te passen afgewezen. Uit het BMA-advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat medische behandeling beschikbaar is in Afghanistan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke zorg in Afghanistan voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat het BMA-advies niet actueel is omdat in het advies onvoldoende rekening is gehouden met de nierinsufficiëntie die eiser heeft. Het bestreden besluit dateert van 2 december 2019, het advies was op dat moment al ruim vijftien maanden oud. Verder staat in het BMA-advies dat eiser is verwezen naar een uroloog. Dat verweerder meent dat de chronische nierinsufficiëntie al is beoordeeld in het BMA-advies, volgt eiser niet. In het advies staat immers ook dat eiser is verwezen naar een uroloog. Verweerder heeft niet onderzocht of de behandelingen inmiddels zijn gestart en wat de aard van de behandelingen is. Eiser is niet in staat om te reizen, dit wordt bevestigd door twee medisch specialisten. In Afghanistan heeft eiser geen toegang tot de noodzakelijke medische zorg, uitzetting zal daarom leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Ook heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Oordeel van de rechtbank
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (ABRvS) moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Awb ervan gewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluit op het BMA-advies mocht baseren omdat het zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Ten tijde van het primaire besluit was het BMA-advies twee maanden oud, dat was op dat moment dus actueel. Eiser heeft in bezwaar en beroep geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de situatie van eiser is veranderd. Verweerder kon daarom uitgaan van het BMA-advies. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is om te reizen, dit blijkt volgens eiser uit twee verklaringen van medische specialisten. De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen al zijn betrokken bij het BMA-advies. Dit standpunt kan daarom niet afdoen aan het BMA-advies. Het standpunt van eiser dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is in Afghanistan heeft hij niet nader onderbouwd, waardoor het niet kan slagen. Wat eiser verder nog heeft aangevoerd is een herhaling van wat in bezwaar naar voren is gebracht. Daarop is in het bestreden besluit afdoende gereageerd door verweerder.
7. Over de beroepsgrond van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval heeft mogen afzien van horen van eiser in bezwaar. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. In het bezwaarschrift is immers niet meer gezegd dan eerder is aangegeven bij de aanvraag. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 juli 2020 gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier de rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3998.