ECLI:NL:RBDHA:2020:9302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
SGR 20 / 4971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking exploitatievergunning en horecavergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 22 juli 2020 besloten om de aan verzoeker verleende exploitatievergunning, drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op meerdere overtredingen en overlast die door verzoeker zouden zijn veroorzaakt, wat volgens de burgemeester duidde op slecht levensgedrag van de verzoeker.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 september 2020, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, en er was ook een vertegenwoordiger van de omgevingsdienst aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker van slecht levensgedrag is. Dit oordeel is gebaseerd op een uittreksel van de Justitiële Documentatie en een bestuurlijke rapportage van de politie, waaruit blijkt dat verzoeker meerdere keren is veroordeeld voor overtredingen van de Wet milieubeheer en dat er sprake is van overlast en andere overtredingen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd is en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat de afwezigheid van een strafrechtelijke veroordeling voor een zwaar misdrijf niet noodzakelijk is voor de intrekking van de vergunningen. De beslissing van de burgemeester is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het standpunt van de burgemeester voor onjuist te houden. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4971
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.L. Hofdijk),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V. van Oudenhoven en mr. R. den Ouden).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [A] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan verzoeker verleende exploitatievergunning, drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten voor [horeca] aan de [laan] [huisnummer] te [plaats] (de horeca-inrichting) voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skype-verbinding plaatsgevonden op 21 september 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, mr. R.B. van Heijningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is van de omgevingsdienst Haaglanden verschenen [B] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aan verzoeker verleende exploitatievergunning voor de horeca-inrichting, de drank- en horecavergunning en de aanwezigheidsvergunning van twee kansspelautomaten ingetrokken. Volgens verweerder is verzoeker als ondernemer of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag. Verweerder heeft zich gebaseerd op een uittreksel Justitiële Documentatie van 6 maart 2020, een bestuurlijke rapportage van de politie van 27 april 2020, informatie van de Omgevingsdienst Haaglanden en het Haags Economisch Interventie Team.
3. Verzoeker verzoekt om het bestreden besluit op te schorten. Hij voert aan dat de onmiddellijke intrekking van de vergunning willekeurig en onrechtmatig is. De motivering van verweerder dat verzoeker van slecht levensgedrag is onvoldoende en kan, gelet op de door verzoeker overgelegde Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), niet in stand blijven. De klachten van de bovenbuur, die willens en wetens is gaan wonen boven de horeca-inrichting, kunnen volgens verzoeker niet leiden tot de intrekkingen.
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet (DHW) wordt de drank- en horecavergunning ingetrokken indien de leidinggevende niet langer voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
Ingevolge artikel 30f, eerste lid, onder b en c, van de Wet op de Kansspelen wordt de aanwezigheidsvergunning ingetrokken indien de drank- en horecavergunning is ingetrokken of wanneer de leidinggevende niet langer aan de eisen van artikel 8 van de DHW voldoet.
Volgens artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag trekt verweerder de exploitatievergunning in indien de ondernemer of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
5. Uit de relevante wet- en regelgeving volgt dat verweerder de drank- en horecavergunning, aanwezigheidsvergunning van de kansspelautomaten en exploitatievergunning moet intrekking indien de vergunninghouder in enig opzicht van slecht levensgedrag is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2167), er geen beperkingen zijn gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken.
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker van slecht levensgedrag is. Verzoeker heeft gesteld dat de motivering van verweerder dat hij van slecht levensgedrag is, niet in stand kan blijven. Verzoeker is echter niet inhoudelijk ingegaan op de feiten en omstandigheden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de intrekkingen. Dit terwijl verweerder uitvoerig heeft gemotiveerd dat de strafrechtelijke veroordelingen in samenhang met de vaststelling dat verzoeker meerdere malen in strijd met de regelgeving heeft gehandeld, maken dat verzoeker van slecht levensgedrag is. De voorzieningenrechter ziet in de grond dan ook geen aanleiding om het standpunt van verweerder voor onjuist te houden.
6.2.
Zo blijkt uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie dat verzoeker tweemaal is veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van de Wet milieubeheer. Verzoeker is veroordeeld voor het overschrijden van het maximale geluidsniveau op 2 november 2017, 6 september 2019, 11 oktober 2019 en 23 november 2019. Uit de bestuurlijke rapportage volgt een groot aantal feiten en omstandigheden die duiden op maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag, waaronder opgelegde en verbeurde dwangsommen wegens geluidshinder, overlast, het niet kunnen tonen van de aanwezigheidsvergunning voor de kansspelautomaten en illegale bewoning van de horeca-inrichting. Verweerder heeft al deze feiten en omstandigheden mogen meenemen in zijn beoordeling en zich in redelijkheid op zijn standpunt kunnen stellen.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de afwezigheid van een strafrechtelijke veroordeling voor een zwaar misdrijf waar een gevangenisstraf of hoge geldboete voor kan worden opgelegd, niet noodzakelijk is om de vergunningen in te trekken. Verweerder heeft op grond van de grote hoeveelheid overtredingen die over een periode van vijf jaar hebben plaatsgevonden zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat verzoeker van slecht levensgedrag is.
6.4.
Dat op 30 juli 2020 aan verzoeker een VOG is afgegeven leidt niet tot een ander oordeel. Uit de afgifte van de VOG blijkt niet dat deze is afgegeven voor de functie van horeca-exploitant. Voor het afgeven van een VOG gelden tevens andere criteria dan voor (het behouden van) een exploitatievergunning, drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning, zodat die grond afstuit op het bepaalde in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht.
6.5.
Ter zitting heeft verzoeker naar voren gebracht dat volgens het handhavingsbeleid van verweerder een stapsgewijze aanpak wordt toegepast. Volgens verzoeker had verweerder eerst een waarschuwing moet geven en, indien nodig, de horeca-inrichting tijdelijk moeten sluiten alvorens wordt overgegaan tot het zware middel van het intrekken van de vergunningen. De voorzieningenrechter overweegt dat de bepalingen uit de wet- en regelgeving dwingend zijn. In het geval verweerder concludeert dat de houder van de vergunningen van slecht levensgedrag is, zoals in dit geval, moet verweerder de vergunningen intrekken en is er geen ruimte om een waarschuwing of tijdelijke maatregel op te leggen.
7.
7.1.
Verweerder heeft van de derde-partij het verzoek ontvangen om ten aanzien van de horeca-inrichting te handhaven. Verzoeker betoogt dat de klachten van een omwonende niet kunnen leiden tot de intrekkingen. Verweerder dient volgens verzoeker op te treden ter bescherming of herstel van de openbare orde en niet op het verzoek van een derde-partij.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de grond gericht tegen het handhavingsverzoek niet kan leiden tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Verweerder is in beginsel verplicht, ook zonder een handhavingsverzoek, op te treden en te handhaven. Dat maakt dat ongeacht of er om handhaving is verzocht verweerder mag toetsen of verzoeker voldoet aan de gestelde voorwaarden en, indien van toepassing, de vergunningen mag intrekken. De achtergrond van het handhavingsverzoek is niet relevant voor de vraag of verweerder terecht de vergunningen intrekt.
7.3.
Daarbij wordt overwogen dat de overtredingen van dien aard zijn dat het woon- en leefklimaat en de openbare orde nadelig worden beïnvloed en verweerder in beginsel bij overtredingen van wet- en regelgeving moet handelen in het belang van de openbare orde. Het betoog van verzoeker ter zitting dat de intrekking niet ziet op de bescherming of het herstel van de openbare orde, slaagt daarom niet.
8. Voor zover verzoeker betoogt dat verweerder de bijzondere en individuele omstandigheden onvoldoende (kenbaar) heeft betrokken in zijn besluitvorming, kan verweerder bij de beslissing op het bezwaar de motivering verder uiteenzetten.
9. Het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.