ECLI:NL:RBDHA:2020:9302
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking exploitatievergunning en horecavergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 22 juli 2020 besloten om de aan verzoeker verleende exploitatievergunning, drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op meerdere overtredingen en overlast die door verzoeker zouden zijn veroorzaakt, wat volgens de burgemeester duidde op slecht levensgedrag van de verzoeker.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 september 2020, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, en er was ook een vertegenwoordiger van de omgevingsdienst aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker van slecht levensgedrag is. Dit oordeel is gebaseerd op een uittreksel van de Justitiële Documentatie en een bestuurlijke rapportage van de politie, waaruit blijkt dat verzoeker meerdere keren is veroordeeld voor overtredingen van de Wet milieubeheer en dat er sprake is van overlast en andere overtredingen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd is en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat de afwezigheid van een strafrechtelijke veroordeling voor een zwaar misdrijf niet noodzakelijk is voor de intrekking van de vergunningen. De beslissing van de burgemeester is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het standpunt van de burgemeester voor onjuist te houden. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.