ECLI:NL:RBDHA:2020:9298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
SGR 20 / 5405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met urgentieverklaring voor huisvesting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van de verzoeker, het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, om een voorlopige voorziening te treffen na de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring. De verzoeker, die samen met zijn partner en minderjarige zoon uit Engeland is gevlucht, heeft aangevoerd dat zijn huidige woonomstandigheden onhoudbaar zijn. Hij woont met zes personen in een te kleine woning, wat leidt tot dagelijkse ruzies en medische klachten. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, die de aanvraag om urgentie heeft afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afwijzing van de urgentieverklaring op goede gronden is gebeurd. Verweerder heeft terecht gesteld dat de woonnoodsituatie door de verzoeker zelf is veroorzaakt en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die het toepassen van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie zo bijzonder is dat het verhuizen naar een andere regio onmogelijk is. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening geen geval van bijzondere hardheid oplevert en heeft het verzoek afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de beschikbaarheid van sociale woningen en de noodzaak voor verzoekers om zich aan te passen aan de woningmarkt. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er andere regio's zijn waar de verzoeker mogelijk een woning kan vinden en dat de belangen van de verzoeker niet voldoende zijn om de afwijzing van de aanvraag te heroverwegen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5405
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N.S. van der Vliet),
tegen

het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: drs. T. van Santen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skype-verbinding plaatsgevonden op 17 september 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. In zijn aanvraag heeft verzoeker verklaard twee jaar geleden samen met zijn partner en minderjarige zoon uit Engeland te zijn gevlucht wegens bedreigingen. Hij woont nu bij zijn moeder, haar man en zijn broer met in totaal zes personen in de woning. Volgens verzoeker is de woning te klein, zijn er dagelijks ruzies en ontstaan door de stress medische klachten. Verder heeft verzoeker PTSS, kan het schuldsaneringstraject van de moeder van verzoeker en haar partner niet worden gestart als het gezin in de woning verblijft en dreigen zij de woning te verliezen en heeft jeugdzorg aangegeven dat de zoon van verzoeker uit huis wordt geplaatst indien hij verblijft in een éénkamerwoning.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de woonnoodsituatie door verzoeker zelf is veroorzaakt en gelet op artikel 20, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019 (de Huisvestingsverordening) wordt daarom geen urgentieverklaring afgegeven. Verder blijkt volgens verweerder uit de aanvraag niet van bijzondere feiten of omstandigheden die moeten leiden tot het toepassen van de hardheidsclausule. Wegens de beperkte beschikbaarheid van sociale woningen wordt de hardheidsclausule zeer terughoudend toegepast. Evenmin ziet verweerder in de omstandigheid dat het voor de zoon belangrijk is om in de huidige omgeving te wonen, aanleiding om de aanvraag toe te kennen.
4. Verzoeker vraagt om de voorziening te treffen dat hij wordt behandeld als ware in het bezit van een urgentieverklaring. Volgens verzoeker kan de woonnoodsituatie hem niet worden verweten. Hij heeft noodgedwongen Engeland moeten verlaten en had niet de mogelijkheid een woonruimte in Nederland te organiseren. Daarbij heeft hij veelvuldig gereageerd op sociale en particuliere huurwoningen. De aanvraag moet, gelet op de onder 2. weergegeven omstandigheden, worden toegewezen op grond van psychosociale gronden en wegens de reële dreiging van uithuiszetting en het dakloos worden van het gezin. Ten aanzien van de hardheidsclausule wijst hij op de adviezen van het hulpverleningstraject Curium en het Jeugd en Gezinsteam die als voorwaarde voor de veiligheid en ontwikkeling van de zoon en alle inwonenden stellen dat er rust in het gezin moet komen door middel van een eigen woonruimte. Ook is het in het belang van de zoon om de huidige stabiele situatie van het behandelingstraject en de nieuwe school te continueren. Verweerder heeft in zijn motivering onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de urgentieverklaring op goede gronden heeft geweigerd op grond van artikel 20, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening, omdat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen. Ook al begrijpt de voorzieningenrechter dat de situatie van verzoeker in Engeland problematisch was, zijn hiervan geen stukken overgelegd. De omstandigheid dat, zoals de gemachtigde van verzoeker ter zitting naar voren heeft gebracht, het dossier van de politie is opgevraagd maar nog niet is ontvangen, is onvoldoende om mee te wegen bij de aanvraag. Ook de psychosociale problematiek van verzoeker (en de leden van het gezin) geeft onvoldoende inzicht in de gebeurtenissen in Engeland. Verweerder mag zich daarom op het standpunt stellen dat verzoeker naar Nederland is verhuisd terwijl hij niet beschikte over een eigen zelfstandige woonruimte en hij zich heeft gevestigd in een regio waar sprake is van woningnood.
7. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat in het geval van krapte op de woningmarkt een streng beleid ten aanzien van de hardheidsclausule mag worden toegepast. Verweerder heeft toegelicht dat er op dit moment 110.000 woningzoekende in de regio zijn en er jaarlijks 3.000 sociale huurwoningen worden verdeeld via Holland Rijnland en dat het verlenen van urgentie aan de één betekent dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Ook stelt verweerder dat niet is gebleken dat de zoon van verzoeker strikt gebonden is aan de regio. Verzoeker kan op zoek gaan naar een woonruimte in zogenoemde krimpregio’s.
8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met deze motivering niet ten onrechte afgezien van het toepassen van de hardheidsclausule. Hoewel de woonsituatie van verzoeker verre van ideaal is, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijzing van het verzoek geen geval van bijzondere hardheid oplevert. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat er een grote schaarste is aan sociale woningen in de regio, dat verzoeker er zelf voor heeft gekozen om naar deze regio te verhuizen en de start van de hulpverleningstrajecten af te wachten. Daarbij zijn er andere regio’s met minder krapte op de sociale woningmarkt, waar makkelijker een woning te vinden is en waar ook hulpverleningstrajecten kunnen worden opgestart.
9. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor de behandelingen noodzakelijk is om in de omgeving Leiden te wonen. De omstandigheid dat de zoon onder behandeling staat in Leiden en hij hier naar school gaat is hiertoe onvoldoende. Er mag van verzoeker worden verwacht om een andere behandelaar voor zijn zoon in een andere regio te zoeken. Zo heeft verweerder ter zitting gewezen op de mogelijkheid van een warme overdracht van het hulpverleningstraject om het traject in een nieuwe regio voort te zetten. Ook het belang van verzoeker om in de buurt van de ouders te blijven wonen nu zij hulpbehoevende zijn, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om alsnog de aanvraag toe te wijzen. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ondanks deze omstandigheden de aanvraag in redelijkheid heeft mogen afwijzen nu niet is gebleken dat het verhuizen naar een krimpregio onmogelijk is.
10. Voor zover verzoeker betoogt dat verweerder de bijzondere en individuele omstandigheden onvoldoende (kenbaar) heeft betrokken in zijn besluitvorming, kan verweerder bij de beslissing op bezwaar de motivering verder aanvullen. Verzoeker kan, op zijn beurt, zijn stellingen van een nadere (schriftelijke) onderbouwing voorzien.
11. Bij de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.
de rechter is verhinderd
te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.