ECLI:NL:RBDHA:2020:9280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
C/09/598827 / KG RK 20-1099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen politierechter in strafzaak

Op 24 september 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. van de Weerd. Het verzoek was gericht tegen mr. D.C. Laagland, de politierechter die betrokken was bij een strafzaak waarin de verzoeker als verdachte was gedagvaard voor openlijke geweldpleging. De verzoeker voerde aan dat hij zich onheus bejegend voelde door de rechter tijdens een eerdere zitting op 28 februari 2019, waarin hij was veroordeeld. Hij stelde dat deze eerdere interactie leidde tot een vertrouwensbreuk en dat de rechter daardoor partijdig zou zijn in de huidige zaak.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker zorgvuldig overwogen. De kamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig of vooringenomen zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder betrokken is geweest bij een zaak van dezelfde verdachte, op zichzelf niet voldoende is om partijdigheid aan te nemen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/53
zaak- /rekestnummer: C/09/598827 / KG RK 20/1099
Beslissing van 24 september 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker] ,
woonachtig te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. D.C. Laagland,
politierechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
mr. F.M. de Vries,
officier van justitie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 2 september 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie van 7 september 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 september 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A. van de Weerd.
De rechter en de officier van justitie hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met parketnummers 09/213135-20; 09/138152-19 (tul) en 09/054461-18 (tul), waarin verzoeker is gedagvaard als verdachte van openlijke geweldpleging.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals nader toegelicht bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft bij binnenkomst in de zittingszaal de behandelend politierechter herkend als voorzitter tijdens de zitting van de meervoudige strafkamer op 28 februari 2019. Volgens verzoeker is hij tijdens de behandeling in die zaak – die is geëindigd in een veroordeling – onheus bejegend door deze rechter. Hij voelde zich destijds niet door haar gehoord omdat, onder meer, geen aandacht is besteed aan de onjuistheden die zich in die zaak tijdens de politieverhoren zouden hebben voorgedaan. Verder is de rechter volledig voorbij gegaan aan de gevolgen van de psychische mishandeling door de politie voor het dagelijks leven van verzoeker. Het feit dat een rechter al een eerdere zaak heeft behandeld is volgens verzoeker op zichzelf onvoldoende om partijdigheid te veronderstellen, maar door de ontstane vertrouwensbreuk na deze eerdere persoonlijke interactie tussen de rechter en verzoeker en de omstandigheid dat de thans aanhangige strafzaak eveneens een zaak betreft waarbij het politieoptreden in het geding is, zijn er voldoende bijkomende omstandigheden die maken dat de partijdigheid van de politierechter in de onderhavige zaak wel in het geding is. Verzoeker heeft op grond van het voorgaande geen vertrouwen in een onpartijdige behandeling van de onderhavige strafzaak door deze rechter.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De rechter heeft op 28 februari 2019 als voorzitter van de meervoudige kamer een strafzaak tegen verzoeker behandeld en naar aanleiding daarvan op 14 maart 2019 – samen met twee andere rechters – een veroordelend vonnis gewezen. De wrakingskamer stelt voorop dat het niet ongebruikelijk is dat een strafrechter verschillende zaken behandelt van eenzelfde verdachte. Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak waarin, in dit geval verzoeker als verdachte was betrokken, onvoldoende is om (de schijn van) partijdigheid aan te nemen. Bijkomende omstandigheden kunnen dat echter anders maken. De vraag is of daarvan in dit geval sprake is.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen reden vormen om aan te nemen dat de rechter – na het eerdere, meervoudig gegeven, oordeel – jegens verzoeker partijdig of vooringenomen is ten aanzien van de onderhavige strafzaak. De omstandigheid dat ook in deze zaak het politieoptreden in het geding is, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, iedere zaak staat op zichzelf en de rechter buigt zich bij een nieuwe strafzaak over de feiten en omstandigheden die in die zaak aan de orde zijn, waarna de rechter – beide partijen gehoord hebbend – een nieuw zelfstandig oordeel velt. Dat in deze zaak sprake zou zijn van een dermate verstoorde verhouding tussen de rechter en de verdachte dat de rechter daartoe niet meer in staat zou moeten worden geacht, is in het geheel niet gebleken. Bovendien is het verzoek tot wraking ingediend nog voordat ook maar een begin was gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, zodat ook uit de behandeling zelf op geen enkele wijze de vrees dat de rechter niet onpartijdig was, kan worden afgeleid.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is en derhalve wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. M.A. van de Weerd;
• de officier van justitie mr. F.M. de Vries;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. T.A. de Hek, C.M. van der Kleijn en R.E. Perquin, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.