Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Beschikking van de meervoudige kamer
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen te beëindigen. De Raad had eerder in een rapportage van 25 november 2019 geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor een gezagsbeëindiging, maar ter zitting stelde de Raad zich neutraal op. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ernstige bedreiging meer is voor de ontwikkeling van de kinderen, die bij hun vader wonen en zich daar goed ontwikkelen. De moeder heeft het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader niet ter discussie gesteld en er is geen bewijs van misbruik van het gezag door de moeder. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen.
Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, aangezien de kinderen goed presteren op school en zelf het contact met hun moeder vormgeven. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van constructieve communicatie tussen de ouders en het welzijn van de kinderen.