ECLI:NL:RBDHA:2020:9215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
C/09/588685 / HA ZA 20-192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaringsincident in octrooi-licentie-geschil tussen De Vrije Universiteit Brussel en QVQ Holding B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een octrooi-licentie-geschil, vorderden De Vrije Universiteit Brussel (VUB) en Ablynx N.V. (hierna gezamenlijk VUB c.s.) dat de rechtbank QVQ Holding B.V. (QVQ) zou verbieden om gedurende een bepaalde periode handelingen te verrichten die inbreuk maken op hun octrooi. VUB c.s. stelde dat QVQ zonder toestemming producten had ontwikkeld en verhandeld die onder het beschermde octrooi vallen, wat hen schade had berokkend. QVQ voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen, met een tegenvordering tot vrijwaring van Ablynx en het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB). De rechtbank oordeelde dat QVQ in het incident mocht verzoeken om Ablynx en VIB in vrijwaring te dagvaarden, omdat er een mogelijke rechtsverhouding bestond die aanleiding gaf tot regres. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar een rolzitting voor het bepalen van een datum voor een comparitie na antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/588685 / HA ZA 20-192
Vonnis in incident van 9 september 2020
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
DE VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL,
te Brussel, België,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
ABLYNX N.V.,
te Ghent-Zwijnaarde, België,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaten mr. W.E. Pors te Den Haag,
tegen
QVQ HOLDING B.V.,
te Utrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.E. Ebbink te Amsterdam.
Eiseressen in de hoofdzaak zullen gezamenlijk worden aangeduid als VUB c.s. en afzonderlijk als VUB en Ablynx. Gedaagde zal QVQ genoemd worden.
De zaak is voor VUB c.s. behandeld door de procesadvocaat en door mrs. F. Douwenga en S.A. Lodder, advocaten te Den Haag, en voor QVQ naast de procesadvocaat door mrs. P. Marcelis en J.M. Eck.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 februari 2020;
  • de akte overlegging producties van VUB c.s., met producties EP01 t/m EP42;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties GP01 t/m GP07;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaringsincident, met productie EP43.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
VUB c.s. vordert – samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
2.1.1.
P
rimairQVQ verbiedt om met betrekking tot de VHH Producten gedurende een periode van 2 jaar en 5 maanden, althans een periode die gelijk is aan de periode dat QVQ inbreuk heeft gemaakt op octrooi EP 1 087 013 (hierna: EP 013), de aan de octrooihouder voorbehouden handelingen te verrichten voor zover die handelingen zien op:
I: producten met therapeutische en/of profylactische werking ten aanzien van specifieke pathogenen; en/of
II: geneesmiddelen; en/of
III: pillen, spuiten en/of poeders c.q. al datgene wat een arts voorschrijft;
alsmede, althans subsidiair:QVQ veroordeelt tot vergoeding aan VUB c.s. van de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de inbreukmakende handelingen en tot winstafdracht, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en vermeerderd met wettelijke rente, en QVQ veroordeelt tot opgave (van onder meer verkoop-, omzet- en winstcijfers die betrekking hebben op inbreukmakende producten).
2.1.2.
Daarnaast vordert VUB c.s. voor recht te verklaren dat QVQ van maart 2010 tot augustus 2013 in Nederland inbreuk heeft gemaakt op EP 013 door volgens de technologie van de (zogenoemde) Hamers-octrooien overeenkomstig de voorbehouden handelingen VHH Producten te vervaardigen, gebruiken, verhandelen en derde(n) hierin te ondersteunen bedoeld voor:
I: producten met therapeutische en/of profylactische werking ten aanzien van specifieke pathogenen; en/of
II: geneesmiddelen; en/of
III: pillen, spuiten en/of poeders c.q. al datgene wat een arts voorschrijft.
Ook vordert zij QVQ ter veroordelen in dit verband opgave te doen aan de advocaten van VUB c.s. van, onder meer, een overzicht van de namen en adressen van de producent, de leveranciers en commerciële afnemers en per afnemer welk(e) product(en) aan hen zijn geleverd, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom.
2.1.3.
Tot slot vordert VUB c.s. om QVQ te veroordelen in de kosten van deze procedure op grond van artikel 1019h Rv [1] te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
VUB c.s. legt aan deze vorderingen – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag. De VUB heeft al haar rechten in de Hamers-octrooien exclusief in licentie gegeven, voor een deel van het toepassingsgebied (‘de Gereserveerde Sector’) aan Unilever en voor alle toepassingsgebieden ‘met uitzondering van de Gereserveerde Sector’ aan het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (hierna: het VIB), die op haar beurt een exclusieve sublicentie heeft verleend aan Ablynx voor het aan haar gelicentieerde toepassingsgebied. Er is jaren geprocedeerd over de uitleg van het begrip ‘de Gereserveerde Sector’. Gedurende de looptijd van de Hamer-octrooien heeft QVQ zonder toestemming van VUB c.s. commerciële inbreukmakende producten ontwikkeld buiten ‘de Gereserveerde Sector’ en verhandeld, waardoor QVQ zichzelf een onrechtmatige voorsprong heeft verschaft en VUB c.s. schade heeft geleden.
2.3.
QVQ voert verweer en concludeert tot gehele dan wel gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van VUB c.s., met hoofdelijke veroordeling van VUB c.s. in de kosten van deze procedure op de voet van artikel 1019h Rv, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.

3.Het geschil in het incident

3.1.
QVQ vordert voorwaardelijk dat haar wordt toegestaan Ablynx en het VIB te dagvaarden in vrijwaring ten aanzien van de gepretendeerde vorderingen van de VUB vanwege octrooi-inbreuk op de Hamers-octrooien.
3.2.
QVQ legt aan deze vordering de volgende stellingen ten grondslag. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat de VUB een vordering op QVQ heeft, wenst QVQ het VIB en Ablynx in vrijwaring op te roepen. Ablynx en het VIB vertegenwoordigden de VUB in alle zaken ten aanzien van de Hamers-octrooien voor zover deze niet in licentie zijn gegeven aan Unilever. Als de VUB nog eigen vorderingen jegens QVQ kan hardmaken, heeft Ablynx kennelijk jegens QVQ de omvang van de aan haar verleende vertegenwoordigingsbevoegdheid onjuist voorgesteld. Ablynx dient op grond van artikel 3:70 BW [2] in te staan voor de omvang van de volmacht die zij pretendeerde te hebben in relatie tot de VUB. Hetzelfde geldt voor het VIB, voor zover enige vordering van de VUB buiten het exclusief aan Ablynx toebedeelde toepassingsgebied zou vallen.
3.3.
VUB c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – verder ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
QVQ heeft de vordering in het incident voorwaardelijk ingesteld, waarbij zij de voorwaarde in de conclusie van antwoord, aldus heeft verwoord : “
Voor het geval uw rechtbank van oordeel zou zijn dat de VUB een vordering op QVQ heeft dan wenst QVQ het VIB en Ablynx in vrijwaring op te roepen.” Aan de voorwaardelijkheid kent de rechtbank geen betekenis toe; een vrijwaring komt naar zijn aard pas aan de orde ingeval van een veroordeling in de hoofdzaak.
4.2.
Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien de verzoeker voldoende gemotiveerd en concreet stelt dat hij krachtens zijn rechtsverhouding met die derde recht een belang heeft de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen. Het bestaan van de gestelde rechtsverhouding behoeft niet vast te staan. De vraag of deze rechtsverhouding vaststaat en daadwerkelijk grond vormt voor regres, dient in de vrijwaringsprocedure te worden beantwoord.
4.3.
Een incident tot oproeping in vrijwaring is bedoeld om een derde (de waarborg), op wie een partij in de hoofdzaak (de gewaarborgde) stelt eventuele nadelige gevolgen van een verlies in de hoofdzaak af te kunnen wentelen, ter zake in rechte te betrekken. Het past niet in het systeem van de wet dat een gedaagde de eisende partij in vrijwaring oproept op de wijze die QVQ in deze zaak vordert. Daartoe bestaan in dit geval andere processuele mogelijkheden, zoals het voeren van verweer in de hoofdzaak of het instellen van een eis in reconventie. De vordering tot oproeping in vrijwaring van Ablynx stuit daarop af.
4.4.
In de rechtsverhouding tussen QVQ en de VUB is het VIB als derde aan te merken. QVQ heeft gemotiveerd gesteld dat, indien in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat de VUB jegens QVQ nog vorderingsrechten heeft en deze vorderingen worden toegewezen, zij een regresrecht heeft op het VIB. Dit brengt mee dat aan de vereisten voor toewijzing van de incidentele vordering is voldaan en dat het QVQ wordt toegestaan het VIB in vrijwaring te doen dagvaarden.
4.5.
De door de VUB opgeworpen weren, zoals het verweer dat het door QVQ gestelde regresrecht op grond van het leerstuk van de vertegenwoordiging beoordeeld moet worden naar Belgisch recht, komen neer op beantwoording van de vraag of QVQ daadwerkelijk een regresrecht heeft op het VIB. Dit debat dient niet in het kader van deze incidentele vordering te worden gevoerd, maar in de vrijwaringszaak.
4.6.
De termijn voor oproeping in vrijwaring wordt bepaald op negen weken na de datum van dit vonnis, nu sprake is van een buitenlandse gedaagde.
4.7.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
in de hoofdzaak
4.8.
QVQ heeft in de hoofdzaak al geconcludeerd voor antwoord. Ter voorkoming van verdere vertraging van de hoofdzaak ten gevolge van de vrijwaringsprocedure, wordt de hoofdzaak verwezen naar de rol van 23 september 2020 voor opgave verhinderdata in de periode november 2020 tot en met mei 2021 voor de bepaling van een datum voor een comparitie na antwoord.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat QVQ toe om het VIB voornoemd in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van
woensdag 11 november 2020;
5.2.
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 23 september 2020voor opgave verhinderdata voor het houden van een comparitie in de periode november 2020 tot en met mei 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kokke en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 9 september 2020.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Burgerlijk Wetboek