14.2De rechtbank volgt Mooimekkerland hierin niet. Anders dan Mooimekkerland betoogt, kunnen [eiser, sub 3] en [eiser, sub 2] opkomen tegen de vierde verlenging van de begunstigingstermijn, ook al hebben zij geen rechtsmiddelen aangewend tegen de derde verlenging. Iedere verlenging van de termijn komt neer op uitstel van betaling, en kan worden aangevochten door degene die om handhaving heeft verzocht. Dat de vierde verlenging door dezelfde reden is ingegeven als de derde, maakt dat niet anders.
15. [eiser, sub 3] stelt, kort samengevat, dat sprake is van een extreme vorm van oprekking van de termijn waarbinnen daadwerkelijke handhaving van de heersende milieutechnische en planologische voorschriften dient plaats te vinden. De begunstigingstermijn is inmiddels verworden tot een gedoogsituatie.
16. [eiser, sub 2] stelt dat verweerder vooringenomen is en alleen bezig is het belang van Mooimekkerland te dienen. Door deze overtreder iedere keer te faciliteren en dus te belonen voor zijn illegale activiteiten handelt verweerder in strijd met zijn beginselplicht tot handhaving.
17. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (waaronder de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3590) geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. 18. De rechtbank overweegt dat voor het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn niet bepalend is de tijd die nodig is om de overtreding te legaliseren, omdat daarmee de lengte van de termijn niet op voorhand vast staat en deze zich mogelijk tot ver in de toekomst uitstrekt. Nu de beroepszaak over de geweigerde ontheffing van de Omgevingsverordening in het licht van de legaliseerbaarheid van de overtreding aanhangig is gemaakt, geldt dit ook voor de termijn die nodig is om daarover een (onherroepelijke) uitspraak van deze rechtbank te verkrijgen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat het voor Mooimekkerland niet mogelijk was de overtreding binnen de voor de derde maal verlengde begunstigingstermijn, te weten vóór 1 december 2019, ongedaan te maken. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder niet in redelijkheid tot de vierde verlenging van de begunstigingstermijn heeft kunnen besluiten.
20. De rechtbank verklaart de beroepen van [eiser, sub 3] en [eiser, sub 2] gegrond en vernietigt bestreden besluit II. Dit heeft tot gevolg dat de begunstigingstermijn per 1 december 2019 afliep. Om te voorkomen dat Mooimekkerland direct een dwangsom verbeurt, ziet de rechtbank aanleiding tot het treffen van een voorziening door de begunstigingstermijn te verlengen tot zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Hiermee wordt Mooimekkerland de gelegenheid gegeven om alsnog aan de last te voldoen.
21. In verband met de gegrondverklaring van deze beroepen dient verweerder het door [eiser, sub 3] en [eiser, sub 2] betaalde griffierecht te vergoeden.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door [eiser, sub 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).