ECLI:NL:RBDHA:2020:9162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
C-09-598269-HA ZA 20-828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een voormalig bestuurder tegen zijn ex-werkgever inzake salaris en onkostenvergoeding na ontslag op staande voet

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft [eiser], een voormalig bestuurder van Synthese IGGZ B.V., een vordering ingesteld tegen zijn ex-werkgever na zijn ontslag op staande voet. De vordering betreft onder andere het salaris, vakantiegeld, een 13e maand, onkostenvergoeding en niet opgenomen vakantiedagen. De arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Synthese was aangegaan op 1 januari 2017, maar [eiser] werd op 24 augustus 2018 op staande voet ontslagen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 augustus 2020 zijn beide partijen verschenen, maar er werd geen schikking bereikt.

In conventie vorderde [eiser] een bedrag dat bestond uit verschillende salariselementen, die volgens hem niet tijdig waren betaald. Synthese voerde verweer en stelde dat de vorderingen onterecht waren, onder andere omdat [eiser] een 13e maand en een eindejaarsuitkering had ontvangen, wat volgens Synthese niet in overeenstemming was met de arbeidsovereenkomst. In reconventie vorderde Synthese van [eiser] een terugbetaling van onverschuldigde betalingen en de afgifte van sleutels en bedrijfseigendommen.

De rechtbank oordeelde dat [eiser] recht had op uitbetaling van niet-opgenomen verlofuren en dat Synthese de wettelijke verhoging over te laat betaald salaris verschuldigd was, maar matigde deze verhoging tot 15%. De rechtbank wees de vordering van Synthese tot afgifte van sleutels en bedrijfseigendommen af, omdat deze onvoldoende concreet was. Uiteindelijk werden de proceskosten tussen partijen verdeeld, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

CB/c
Rolnr.: 598269 HA ZA 20/828
23 september 2020
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mevr. mr. H. Bulut-Yazir (Advocaten van Oranje),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Synthese IGGZ B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Synthese,
gemachtigde: mevr. mr. E.A.H. Heidstra (VvAA Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2019 met vijf producties (nrs. 1 tot en met 5);
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende vorderingen in reconventie van 8 januari 2020 met 15 producties (nrs. 1 tot en met 15);
  • de akte aan de zijde van [eiser], ingekomen bij de griffie op 30 maart 2020;
  • de brief van de advocaat van Synthese van 10 augustus 2020 met drie aanvullende producties (nrs. 16 tot en met 18);
  • de e-mail van [eiser] (in persoon) van 12 augustus 2020 met vijf aanvullende producties (nrs. 8 en 10 tot en met 13);
  • de e-mail van [eiser] (in persoon) van 12 augustus 2020 met een aanvullende productie (nr. 14);
  • de conclusie van antwoord in reconventie, binnengekomen bij de griffie op 13 augustus 2020 met drie aanvullende producties (nrs. 6, 7 en 9);
  • de e-mail van de advocaat van Synthese van 14 augustus 2020 met een (ongenummerde) aanvullende productie;
  • de akte vermindering van eis in reconventie van 18 augustus 2020;
  • het mondeling tussenvonnis van de kantonrechter, waarbij deze de zaak heeft verwezen naar het team handel van de rechtbank, omdat de procedure de bestuurder van een rechtspersoon betreft, waarbij het team handel in plaats van de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
1.2
Op 18 augustus 2020 heeft de mondelinge behandeling in deze zaak plaatsgevonden. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen samen met zijn advocaat en zijn namens Synthese de heer [A (sr.)], mevr. [B] en de heer [C] verschenen, alsmede de advocaat van Synthese. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] een pleitnotitie overgelegd en de advocaat van Synthese aantekeningen ten behoeve van de mondelingen behandeling. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eiser] heeft op 20 april 2016 samen met zijn oom, de heer [A (sr.)] Synthese opgericht.
2.2
Met ingang van 1 januari 2017 zijn partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan, waarbij [eiser] bij Synthese in dienst is getreden als ‘statutair directeur’.
2.3
Bij brief van 24 augustus 2018 is [eiser] op staande voet door Synthese ontslagen. [eiser] heeft in dit ontslag op staande voet berust.

3.De vordering

In conventie
3.1
In conventie vordert [eiser], na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (a.) Synthese te veroordelen aan hem te betalen een bedrag in hoofdsom
de bedragen vermeld in rechtsoverweging 5.3, vermeerderd met de wettelijke rente, met ingang van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (b.) Synthese te veroordelen aan hem te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten; (c.) Synthese te veroordelen in de kosten van het geding, daaronder begrepen het salaris voor de advocaat van [eiser], alsmede de dagvaardingskosten, en de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat Synthese ondanks toezeggingen van Synthese en ondanks herhaalde aanmaningen in gebreke is gebleven met het (tijdig) betalen van de salariselementen, waarop hij ten tijde van zijn ontslag op staande voet nog recht had.
In reconventie
3.3
In reconventie vordert Synthese, na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot (I.) betaling aan haar van het netto equivalent van € 5.203,91 bruto wegens onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering in reconventie, derhalve 8 januari 2020 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening; (II.) onmiddellijke afgifte aan haar van de sleutels van het kantoorpand op straffe van een dwangsom groot € 1.000,-, althans onder verbeurte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom voor elke dag dat [eiser] hiermee na veroordeling in gebreke blijft; (III.) onmiddellijke afgifte aan haar van de administratieve bescheiden en overige bedrijfseigendommen die aan haar toebehoren op straffe van een dwangsom groot € 1.000,- althans onder verbeurte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom voor elke dag dat [eiser] hiermee in gebreke blijft; (IV.) betaling aan haar van het bedrag van € 931,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2018 althans 8 januari 2020 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum aan schadevergoeding wegens het ten onrechte niet overdragen van de logincodes van de website, onder veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, waaronder het salaris advocaat en eventuele nakosten.
3.4
Aan haar vordering in reconventie legt Synthese ten grondslag dat [eiser] ten onrechte een 13e maand èn een eindejaarsuitkering heeft ontvangen, waarvan de eindejaarsuitkering ten onrechte is betaald en als onverschuldigd betaald moet worden terugbetaald. Synthese vordert de afgifte van sleutels, bescheiden en bedrijfseigendommen, omdat [eiser] die in strijd met gemaakte afspraken nooit ingeleverd heeft.

4.Het verweer

4.1
Synthese voert verweer tegen de vordering van [eiser] in conventie en [eiser] voert verweer tegen de vordering van Synthese in reconventie. Voor zover relevant zal het verweer van partijen hierna worden besproken.

5.De beoordeling

In conventie
5.1
Zoals ook blijkt uit de dagvaarding valt de vordering van [eiser] in een aantal onderdelen uiteen, als volgt:
  • Salaris 2016 (dagvaarding, punten 7 en 8);
  • Vakantiegeld 2016, 2017 en 2018 (dagvaarding, punt 9);
  • 13e maand 2016, 2017 en 2018 (dagvaarding, punt 10);
  • Onkostenvergoeding (dagvaarding, punt 12);
  • Niet opgenomen verlofuren 2016, 2017 en 2018 (dagvaarding, punten 14 en 15).
Daarnaast vordert [eiser] de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris (dagvaarding, punt 11). Deze vordering is uiteraard alleen een resultante voor het geval een of meer van de vorige elementen wordt toegewezen. Maar [eiser] vordert ook nog de wettelijke verhoging over zijn maandsalarissen in 2017 en 2018, zo blijkt uit productie 2 bij dagvaarding, waarvan hij stelt dat die pas betaald zijn op 13 juni 2018, terwijl die telkens uiterlijk op de eerste dag van de maand volgend op de betreffende maand betaald hadden moeten zijn. In totaal vordert hij € 29.318,31 (netto) op basis van een percentage van de wettelijke verhoging van 50%.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn vordering wat betreft het jaar 2016 ingetrokken. De arbeidsovereenkomst, waarop hij zijn vordering in deze procedure baseert is aangevangen op 1 januari 2017 en, gelet op de betwisting van de zijde van Synthese dat niet mondeling is overeengekomen dat ook in 2016 sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst en [eiser] inschatting van zijn bewijspositie op dat heeft hij zijn vordering in die zin verminderd.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling is ook nog het achterstallig salaris over mei 2018 besproken, waarvan [eiser] stelt dat hij daarop nog recht heeft, maar waarvan Synthese stelt dat deze verrekend is met de forfaitaire schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 BW als gevolg van het ontslag op staande voet. Wat daarvan ook zij, [eiser] vordert geen achterstallig loon over 2018, dus beantwoording van de vraag of hij nog recht heeft op één maand salaris kan achterwege blijven.
5.4
Als gevolg van het voorgaande gaat het in deze procedure nog om de volgende elementen van de vordering en voor de volgende bedragen, exclusief de vordering tot wettelijke verhoging (zie ook productie 2 bij dagvaarding):
  • Vakantiegeld 2017 € 5.390,00 (bruto);
  • Vakantiegeld 2018 € 3.594,00 (bruto);
  • 13e maand 2017 € 3.197,97 (bruto);
  • 13e maand 2018 € 2.206,14 (bruto);
  • Onkostenvergoeding € 5.607,54 (netto);
  • Niet-opgenomen verlofuren 2017 € 3.149,68 (bruto);
  • Niet-opgenomen verlofuren 2018 € 759,92 (bruto);
Alle voorgenoemde elementen bij elkaar opgeteld komt de vordering op een bedrag van € 18.297,71 (bruto) en een bedrag van € 34.925,85 (netto), exclusief wettelijke verhoging over de bruto-elementen van zijn vordering.
5.5
Het verweer van Synthese ten aanzien van de elementen van de vordering van [eiser] luidt als volgt:
  • Vakantiegeld en 13e maand 2017/2018: is betaald;
  • Onkostenvergoeding: wordt betwist;
  • Niet-opgenomen verlofuren 2017/2918: worden betwist;
  • Wettelijke verhoging: worden betwist/moet worden gematigd.
Vakantiegeld
5.6
Van het vakantiegeld 2017 en 2018 heeft Synthese gesteld dat deze betaald is en dat dat uit overgelegde salarisspecificaties ook blijkt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend dat het vakantiegeld 2017 per 13 juni is betaald; hij handhaaft niettemin zijn vordering voor wettelijke verhoging. Het vakantiegeld zelf behoeft daarom geen nadere bespreking meer.
13e maand
5.7
Van de 13e maanden heeft Synthese gesteld dat deze reeds betaald zijn en bovendien dat deze in strijd met de afspraken dubbel betaald zijn, eenmaal als 13e maand en eenmaal als eindejaarsuitkering, terwijl [eiser] op basis van zijn arbeidsovereenkomst (artikel 6) alleen recht heeft op een 13e maand.
5.8
Uit de door Synthese overgelegde salarisstroken (met in het bijzonder de salarisstroken van 31 december 2017 (productie 8 bij conclusie van antwoord) en van 24 augustus 2018 (in productie 9 bij dagvaarding) blijkt inderdaad dat aan [eiser] zowel een 13e maand als een eindejaarsuitkering zijn gedaan; op 31 december 2017 respectievelijk
€ 5.615 en € 5.203,91 en op 24 augustus 2018 respectievelijk € 3.688,71 en € 3.552.87 (alle bedragen bruto). Op de vraag of [eiser] recht heeft op een 13e maand èn een eindejaarsuitkering komt de rechtbank onder de reconventionele vordering van [eiser] nog terug. Maar wat betreft de vraag of de 13e maand betaald is, heeft Synthese naar het oordeel van de rechtbank met deze salarisspecificaties voldoende onderbouwd dat deze aan [eiser] zijn betaald. Zijn vordering zal dus in zoverre worden afgewezen.
Onkostenvergoeding
5.9
Synthese heeft de vordering van [eiser] wat betreft de (on)kosten betwist door te stellen dat hij tijdens zijn werkzaamheden gebruik kon maken van de parkeergarage en dat het daardoor niet aannemelijk is dat hij nog andere parkeerkosten heeft gemaakt. Hij heeft dat aanvankelijk ook niet met bewijzen onderbouwd. Uit de nadien nog overgelegde bewijzen blijkt dat de gedeclareerde kosten privékosten zijn en kosten die gemaakt zijn voor de oprichting van Synthese. [eiser] is vervolgens niet meer op deze betwisting teruggekomen en hij heeft ook niet meer bewijs aangeboden dat het wel zakelijke kosten waren, die door Synthese vergoed zouden moeten worden. Gelet daarop zal de vordering tot vergoeding van onkosten ook worden afgewezen.
Niet opgenomen verlofuren
5.1
Van de vordering voor niet-opgenomen verlofuren heeft Synthese gezegd dat [eiser] daarover niet eerder heeft geklaagd, dat hij als bestuurder/eigenaar van de onderneming zelf bevoegd was zijn vakantie op te nemen wanneer hij wilde en dat zijn vakantierechten zijn verjaard.
5.11
Uit punt 17 van de pleitnotitie van de advocaat van [eiser] blijkt dat [eiser] zich niet bij dit verweer neerlegt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] nog recht op uitbetaling van zijn in 2017 en 2018 niet-opgenomen verlofuren. Uit artikel 7:641 BW vloeit voort dat een werknemer bij het einde van het dienstverband nog recht heeft op uitbetaling van niet genoten vakantie. Deze vordering verjaart op een termijn van vijf jaar. Synthese heeft noch het door [eiser] gestelde aantal niet-opgenomen verlofuren betwist noch het daarbij horende uurtarief, zodat de vordering van [eiser] op dit punt tot het door hem gevorderde bedrag van € 3.909,60 (bruto) zal worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
5.12
[eiser] vordert de wettelijke verhoging over zijn telkens in 2017 en 2018 te laat betaalde salaris en daarnaast over de overige elementen van zijn vordering. Zoals uit het voorgaande blijkt zullen daarvan alleen de niet-opgenomen verlofuren worden toegewezen, maar uit het feit dàt deze worden toegewezen vloeit voort dat deze te laat betaald worden en dat Synthese hierover de wettelijke verhoging verschuldigd is. Over het betreffende percentage zal de rechtbank zich later uitlaten.
5.13
Op zichzelf genomen is in deze procedure genoegzaam duidelijk geworden, hetgeen ook door Synthese niet wordt betwist, dat (door liquiditeitsproblemen) het salaris van [eiser] met enige regelmaat later werd betaald. Daardoor zou geen sprake zijn van te late betaling. Ook zou [eiser] hierover niet geklaagd hebben en staat de redelijkheid en de billijkheid aan toewijzing van de vordering in de weg.
5.14
De rechtbank zal dit standpunt niet volgen. De ratio van artikel 7:625 BW is een werknemer bescherming te bieden tegen late betaling van het salaris, vanuit het oogpunt dat late betaling de werknemer al snel in financiële problemen kan brengen. Dat [eiser] niet eerder geklaagd heeft staat ook aan toewijzing van de vordering niet in de weg, al kan dat wel enig effect hebben op het toe te passen percentage. Tenslotte dient een toetsing aan de redelijkheid en billijkheid zeer restrictief te worden toegepast. Kortom, de rechtbank is van oordeel dat [eiser] nog een betaling van de wettelijke verhoging toekomt, zowel over het te laat betaalde salaris als over de nabetaling van de niet genoten verlofuren.
5.15
Gelet op de omstandigheden van het geval, niet in de laatste plaats de omstandigheid dat [eiser] tijdens zijn dienstverband middellijk ook bestuurder van Synthese was, waardoor hij zelf in grote mate invloed kon uitoefenen over de tijdstippen van uitbetaling van zijn salaris, zal de rechtbank het percentage van de wettelijke verhoging matigen tot 15%. Over de betreffende bedragen zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de vervaldata van de betreffende salarisbetalingen en wat betreft de nog uit te betalen verlofuren vanaf de datum van de dagvaarding.
In reconventie
5.16
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat hij naast de contractueel overeengekomen 13e maand ook recht zou hebben op uitbetaling van een eindejaarsuitkering. Hij heeft weliswaar aangevoerd dat hij op grond van de in de branche van Synthese geldende CAO (ook) recht zou hebben op een eindejaarsuitkering, maar Synthese heeft daartegenover gesteld dat deze CAO niet van toepassing is op bestuurders van rechtspersonen. De rechtbank volgt Synthese op dat punt. Uit rechtsoverweging 5.7 blijkt dat hij èn een 13e maand heeft gekregen èn een eindejaarsuitkering. De eindejaarsuitkering is derhalve onverschuldigd betaald en deze dient [eiser] thans terug te betalen, nu Synthese dat vordert. Het gevorderde bedrag van het netto-equivalent van € 5.203,91 bruto zal worden toegewezen. Over dit bedrag zal, als gevorderd, de wettelijke rente vanaf 8 januari 2020 worden toegewezen.
5.17
Onder de punten II. en III. vordert Synthese afgifte van de sleutels tot het kantoorpand en afgifte van administratieve bescheiden en overige bedrijfseigendommen.
5.18
Weliswaar stelt Synthese dat [eiser] de sleutels van het kantoorpand nog niet heeft ingeleverd, waarbij [eiser] betwist dat hij nog over de sleutels zou beschikken. Synthese overlegt in dit verband als productie 13 bij conclusie van antwoord een bericht van de verhuurder van het pand dat hij genoodzaakt is de sleutels en de cylinders voor een bedrag van € 4.017,20 te vervangen. Uit niets blijkt echter dat de verhuurder dat ook daadwerkelijk gedaan heeft, in welk geval Synthese de betreffende kosten op [eiser] had kunnen (proberen te) verhalen. In dat licht zal de vordering tot afgifte van de sleutels worden afgewezen.
5.19
Wat betreft de overige bescheiden en bedrijfseigendommen maakt Synthese naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om welke bescheiden en bedrijfseigendommen het zou gaan, hetgeen een probleem oplevert indien een veroordeling op dit punt zou moeten worden geëxecuteerd. De rechtbank zal daarom deze vordering als onvoldoende concreet afwijzen.
In conventie en in reconventie
5.2
Gelet op het feit dat [eiser] en Synthese over en weer slechts gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld zal de rechtbank zowel in conventie als in reconventie de proceskosten aan beide zijden zodanig verdelen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
- veroordeelt Synthese aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.909,60 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding, alsmede de wettelijke verhoging over elk te laat betaald salaris over de periode januari 2017 tot en met april 2018, met dien verstande dat de rechtbank het percentage van de wettelijke verhoging matigt tot 15%, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, te berekenen van de dag van opeisbaarheid van elke salarisbetaling tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het in conventie meer of anders gevorderde af;
In reconventie
- veroordeelt [eiser] tot betaling aan Synthese van het netto equivalent van
€ 5.203,91 bruto wegens onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het in reconventie meer of anders gevorderde af;
In conventie en in reconventie
- verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W.D. Bom, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.