ECLI:NL:RBDHA:2020:9125
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding op basis van onrechtmatige opname onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1993, had een verzoekschrift ingediend na een onrechtmatige opname in een zorginstelling van 1 tot en met 12 mei 2020. De rechtbank had eerder op 30 oktober 2019 een voorwaardelijke machtiging verleend, die op 30 april 2020 was omgezet in een voorlopige machtiging. Op 1 mei 2020 werd een verzoek tot zorgmachtiging ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat verzoeker in de periode van 1 tot en met 12 mei 2020 onterecht was opgenomen zonder geldige titel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige opname. De hoogte van de schadevergoeding is vastgesteld op € 960,00, gebaseerd op de LOVS-oriëntatiepunten, die een bedrag van € 80,00 per dag voor onrechtmatige detentie hanteren. De rechtbank heeft de schadevergoeding toegewezen en verklaard dat deze uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing is genomen door rechter J.T.W. van Ravenstein, bijgestaan door griffier S.A. van Schaik-van Dommelen, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.