ECLI:NL:RBDHA:2020:9122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
NL20.16177 en NL20.16635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen een maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit, beide opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Surinaamse nationaliteit, had op 28 augustus 2020 een asielverzoek ingediend en werd op dezelfde dag in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde en voerde aan dat hij nooit eerder gedetineerd was geweest en dat hij zorg droeg voor de kinderen van zijn vriendin. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser's beroep tegen het terugkeerbesluit werd eveneens ongegrond verklaard, omdat hij de gronden van het besluit niet had betwist. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.16177 en NL20.16635

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL20.16177). Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Voorts heeft eiser beroep ingesteld tegen het op 28 augustus 2020 uitgegeven terugkeerbesluit (NL20.16635).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beroep NL20.16177
1. Eiser stelt van Surinaamse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 28 augustus 2020 een asielverzoek ingediend.
2. Eiser voert (samengevat) aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde omdat hij verdacht wordt van een misdrijf. De buurvrouw van eiser was boos op hem en heeft hem aangevallen, waarop hij zich uit haar greep losmaakte. De politie heeft vervolgens eiser aangehouden. Voor zover hem bekend, wordt hij verder niet strafrechtelijk vervolgd. Eiser heeft asiel aangevraagd en is nooit eerder gedetineerd geweest. Voorts heeft eiser zich in Nederland altijd goed gedragen en wordt hij binnenkort vader van zijn eerste kind. Hij woont bij zijn vriendin in Nieuw Vennep. Hij is als een vader voor haar kinderen [kind 1] (8 jaar) en [kind 2] (4 jaar). Hij brengt de meisjes naar school en haalt ze op, doet de boodschappen voor het gezin en kookt. Zijn vriendin heeft medische klachten en kan niet veel zelf. Zij heeft de hulp van eiser nodig voor de gewone dagelijkse verrichtingen. Verweerder dient een lichter middel op te leggen. Eiser wil ook een aanvraag indienen voor verblijf bij zijn kinderen op grond van het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:2017:354).
Eiser betwist dat sprake is van een gevaar dat hij zich zal onttrekken aan het toezicht. Ten onrechte werpt verweerder tegen dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Eiser had immers een Multi-entry visum voor de duur van 3 jaar, van september 2017 tot september 2020. Hij is legaal ingereisd met zijn paspoort en het visum. Het paspoort is hij vijf maanden geleden verloren. Eiser wilde bij de ambassade een nieuw paspoort aanvragen maar hij moest eerst aangifte doen van vermissing. Hij wilde dit gaan doen, maar is kort daarna aangehouden en vast gezet. Eiser heeft enkel uit een paniekreactie een andere naam opgegeven. Voorts heeft hij wel een vaste woon- en verblijfplaats bij zijn vriendin. Hij durfde dit niet te verklaren omdat hij haar niet in de problemen wilde brengen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder onder meer overwogen dat de bewaring noodzakelijk is omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Voor zover de maatregel is gebaseerd op het bepaalde in artikel 59b, eerste lid, onder d, Vw is de rechtbank oordeel dat verweerder door te verwijzen naar de mishandeling waarvan eiser verdacht wordt, onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd waarom deze persoonlijke gedragingen van de vreemdeling een actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormen (zie: ECLI:NL:RVS:2016:959). Wat eiser in beroep heeft aangevoerd vormt echter geen aanleiding de maatregel onrechtmatig te achten. De reden hiervoor is dat eiser de zware gronden genoemd onder 3b en 3i en de lichte gronden onder 4a en 4d niet heeft betwist, op grond waarvan de maatregel artikel 59, eerste lid onder a, is opgelegd. Deze gronden zijn volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling reeds voldoende om de maatregel te dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd in beroep tegen de maatregel voor zover dit is gebaseerd gronden genoemd onder 3a, 3d, 4c en 4e behoeft daarom geen bespreking meer.
5. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder een lichter middel diende op te leggen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser, op het moment dat hij werd gehoord in het kader van de inbewaringstelling op 28 augustus 2020, niet heeft verklaard dat hij met zijn vriendin samenwoont in Nieuw Vennep. Eiser heeft toen immers verklaard dat hij een zwervend bestaan leidt en op verschillende locaties verblijft (pagina 3). Dat eiser de zorg heeft voor de kinderen van zijn vriendin en dat zij ook afhankelijk van hem is vanwege haar medische problemen, had eiser op dat moment evenmin verklaard. Verweerder heeft daarom op het moment van het opleggen van de maatregel van bewaring, met de daarin gegeven motivering, terecht geen aanleiding gezien om een lichter middel op te leggen.
Voor zover eiser stelt dat verweerder door hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht alsnog een lichter middel dient op te leggen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat daartoe evenmin aanleiding bestaat. Dit omdat eiser zijn stellingen op dit punt niet concreet heeft onderbouwd. Zo heeft eiser niet onderbouwd dat hij bij zijn vriendin woont, dat hij voor haar twee kinderen zorgt en dat zijn vriendin dusdanige medische klachten heeft dat zij van eiser afhankelijk is. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook in het beroep van eiser op het arrest Chavez-Vilchez daartoe geen aanleiding heeft hoeven zien. Los van het feit dat eiser niet heeft onderbouwd dat het kind daadwerkelijk van hem is en de Nederlandse nationaliteit zal hebben, is het kind ook nog niet geboren. Het beroep op dit arrest is daarom prematuur.
6. Het beroep is daarom ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beroep NL20.16635
8. Ten aanzien van het terugkeerbesluit stelt de rechtbank vast dat eiser dezelfde beroepsgronden als tegen de maatregel heeft aangevoerd. Eiser heeft zich onder verwijzing naar die gronden op het standpunt gesteld dat het terugkeerbesluit dient te worden vernietigd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat hij tijdens het opleggen van het terugkeerbesluit onrechtmatig in Nederland verbleef en dat in het besluit staat vermeld dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Verder heeft eiser de zware gronden genoemd onder 3b en 3i en de lichte gronden onder 4a en 4d die in het terugkeerbesluit staan vermeld, niet betwist. Nu de rechtbank geen gronden ziet voor het oordeel dat het terugkeerbesluit van 28 augustus 2020 onrechtmatig is, slaagt deze beroepsgrond niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep NL20.16177 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- verklaart het beroep NL20.16635 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.