ECLI:NL:RBDHA:2020:9118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
NL20.15982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, geboren in Gaza, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 28 augustus 2020 opgeheven en omgezet naar artikel 59b, eerste lid, onder c, Vw. Tijdens de zitting op 7 september 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de aanhouding van eiser op 25 augustus 2020, die leidde tot de maatregel van bewaring, rechtmatig was. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij op dat moment een asielaanvraag wilde indienen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring op goede gronden is opgelegd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er ten tijde van de bewaring geen redelijk uitzicht op verwijdering was, maar dat dit niet leidt tot een onrechtmatige bewaring. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15982

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 augustus 2020 deze maatregel van bewaring opgeheven en een maatregel opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, onder c, Vw.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren in Gaza op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat eiser de aan de onderhavige maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden, zoals genoemd in artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), niet heeft betwist.
4. Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gewacht met het afnemen van het gehoor totdat zijn gemachtigde aanwezig was. Eiser heeft immers aangegeven dat hij een advocaat bij het gehoor wilde hebben.
4.1
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat hij, toen hij gebeld werd met het verzoek om het gehoor voor inbewaringstelling van eiser bij te wonen, heeft aangegeven dat hij niet binnen twee uur bij het gehoor voor inbewaringstelling aanwezig kon zijn. Gelet op het beleid zoals vervat in A5/6.5. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) mag in dat geval met het gehoor van eiser worden begonnen zonder bijzijn van de gemachtigde, ook al heeft de vreemdeling aangegeven dat hij een advocaat bij het gehoor wenst. Nu eiser zich niet op het standpunt heeft gesteld dat dit beleid onredelijk is, faalt deze beroepsgrond gelet op de inhoud van dit beleid.
5. Eiser voert aan dat de staandehouding voorafgaand aan de onderhavige maatregel van bewaring onrechtmatig was. De aanleiding is immers niet duidelijk. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat eiser is aangehouden omdat hij van zijn fiets was gevallen. Dat levert echter geen legitieme grondslag op tot aanhouding. Weliswaar staat in het bijgevoegde mutatierapport artikel 447 E Wetboek van Strafrecht genoemd, maar dat eiser zich niet kon identificeren is evenmin een reden om hem aan te houden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt ook niet dat hij is aangehouden vanwege openbare dronkenschap. Immers, in het proces-verbaal staat dat pas na het vragen van de identiteit wordt vastgesteld dat de man (eiser) ruikt naar alcohol. Dit betekent dat er geen sprake is van een staandehouding vanwege een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
5.1
Uit het proces-verbaal aanhouding van 25 augustus 2020 blijkt dat eiser op heterdaad is aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 447E Wetboek van Strafrecht, artikel 2 Wet op de identificatieplicht. In het Proces-verbaal bevindingen van dezelfde datum is – onder meer - het volgende opgenomen.
“ Op dinsdag 25 augustus 2020, omstreeks 00.10 uur, reden wij, verbalisanten, over de L.D. Pollstraat te Hoorn. Aldaar zagen wij een man met een fiets met groene fietstassen op de grond liggen.
Wij zagen dat er een jongen en een meisje op een scooter naast de man stonden. Wij zagen en hoorden de jongeren zeggen: "Wat doe jij nou man".
Wij, verbalisanten, zagen dat de man opstond en slingerend met de fiets aan zijn hand weg liep. Ik, verbalisant Beerepoot ben achter de man met de fiets aangelopen. Ik heb de man aangeroepen te blijven staan. Ik zag dat de man hier na ongeveer 20 meter gehoor aan gaf.
Ik, verbalisant Provoost, vroeg aan de jongeren wat er gebeurd was. Ik hoorde de jongeren zeggen dat de man van zijn fiets gevallen was vlak voor hun neus.
Vaststellen identiteit
Ik, verbalisant Beerepoot, vroeg de man naar een geldig identiteitsbewijs. Ik hoorde de man zeggen dat hij die niet bij zich had. Ik rook dat de man riekte naar inwendig gebruik van alcohol. Ik hoorde en zag dat de man moeilijk en slecht uit zijn woorden kwam.”
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande genoegzaam blijkt wat de aanleiding tot eisers aanhouding is geweest en dat dit een strafrechtelijk en niet een vreemdelingrechtelijk karakter had. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ligt de rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding bij de bewaringsrechter niet ter toetsing voor. De beroepsgrond faalt.
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet op 25 augustus 2020 de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b Vw heeft opgelegd. Ten onrechte is op grond van het gehoor inbewaringstelling niet geconcludeerd dat eiser asiel wilde aanvragen. Zijn gemachtigde heeft op dezelfde dag per fax aan het AZC in Ter Apel aangegeven dat eiser asiel wilde indienen. Daarmee is zijn asielwens kenbaar gemaakt. Verweerder heeft echter pas op 28 augustus 2020 de maatregel omgezet naar artikel 59b Vw, hetgeen buiten de termijn van 48 uur is. Er is daarom sprake van een onrechtmatige bewaring omdat niet is voldaan aan het legaliteitsvereiste. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 4 september 2013 (AWB 13/22675).
6.1
Uit het proces-verbaal gehoor voor inbewaringstelling van 25 augustus 2020 (pagina 2) blijkt dat de verbalisant aan eiser heeft gevraagd waarom hij, ondanks dat zijn asielaanvraag buiten behandeling is gesteld, de Europees Unie niet heeft verlaten. Eiser heeft toen geantwoord dat hij in Nederland wil blijven wonen. Vervolgens is gevraagd of eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst een onmenselijke behandeling vreest. Hierop heeft eiser ‘nee’ geantwoord. Eiser heeft niet geconcretiseerd uit welke passage van het gehoor zou moeten blijken dat hij een asielaanvraag wenste in te dienen. De rechtbank is van oordeel dat eiser op dat moment niet kenbaar heeft gemaakt dat hij een asielaanvraag wenste in te dienen. Daarom is aan eiser op 25 augustus 2020 op goede gronden een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.
6.2
Voor zover eiser bedoelt aan te voeren dat verweerder vervolgens op 25 augustus 2020 de maatregel diende om te zetten naar artikel 59b Vw vanwege de fax die naar Ter Apel is gestuurd, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het bepaalde in artikel 3.117 Vb, verder uitgewerkt in C1/2.10 van de Vc blijkt het volgende. Als een vreemdeling aan wie een maatregel als de onderhavige is opgelegd aangeeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dient de vreemdeling deze aanvraag in op de locatie waar de vrijheidsontnemende maatregel ten uitvoer wordt gelegd. Nu eiser op 28 augustus 2020 heeft verklaard dat hij een asielaanvraag wenste in te dienen, hij daarna een asielaanvraag heeft ondertekend en de onderhavige maatregel vervolgens direct is opgeheven, faalt deze beroepsgrond gelet op de inhoud van dit beleid, waarvan niet is gesteld dat dit onredelijk is.
Onder die omstandigheden faalt deze beroepsgrond.
7. Eiser voert aan dat er ten tijde van de bewaring geen redelijk uitzicht op verwijdering was. Eiser is afkomstig uit Gaza. Verweerder stelt dat dit niet het geval is en verwijst naar Marokko. Uit het dossier blijkt echter niet dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Verweerder heeft ten onrechte in het procesdossier geen informatie opgenomen over de eerdere asielprocedure en de vorige periodes waarin hij in bewaring zat, in onder meer 2007, 2010 en 2019. Blijkbaar was er toen ook al geen zicht op uitzetting.
7.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting van eiser bestond omdat:
- niet is gebleken dat eiser de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt;
- door eiser geen/onvoldoende verifieerbare gegevens zijn verstrekt ter
onderbouwing van de (gestelde) identiteit en nationaliteit. Niet gebleken is dat het
onmogelijk is om deze gegevens te verstrekken;
- niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende)
reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer.
7.2
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er voorafgaande aan de opheffing van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. De rechtbank acht de motivering zoals gegeven in de maatregel daartoe voldoende. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat eiser al eerder en meerdere malen heeft aangegeven van Palestijnse afkomst te zijn en dat hij daarom in het verleden is gepresenteerd bij de Palestijnse autoriteiten. Door de Palestijnse vertegenwoordiging is duidelijk aangegeven dat eiser niet van Palestijnse afkomst is. Dit wordt bevestigd door de inhoud van de maatregel van bewaring (bijvoorbeeld pagina 5, derde alinea). Gelet hierop heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet direct duidelijk was welke nationaliteit eiser bezat en dat daarnaar nader onderzoek diende te worden uitgevoerd. Nu de onderhavige maatregel is opgeheven voordat er opnieuw een onderzoek naar de nationaliteit van eiser kon worden opgestart, slaagt de beroepsgrond niet.
Dat verweerder geen informatie in het dossier heeft opgenomen over de eerdere bewaringsprocedures, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Eiser heeft onvoldoende geconcretiseerd waarom de vraag of er in 2007, 2010 of 2019 zicht op uitzetting was, relevant is voor de vraag of op dit moment sprake is van zicht op uitzetting van eiser.
8. Eiser voert aan dat, indien de rechtbank van mening is dat de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw onrechtmatig is, maar dat vrijlating van eiser niet hoeft plaats te vinden omdat het beroep gericht tegen de daaropvolgende maatregel ex artikel 59b Vw ongegrond is, de rechtbank daarover prejudiciële vragen dient te stellen in de prejudiciële spoedprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.1
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen omdat het de onderhavige maatregel van bewaring niet onrechtmatig acht.
9. Het beroep is daarom ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.