ECLI:NL:RBDHA:2020:9112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
19 september 2020
Zaaknummer
09-842465-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 7 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 oktober 2019 brand heeft gesticht aan de voordeur van een woning in ’s-Gravenhage. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door benzine in aanraking te brengen met open vuur, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de aanwezige bewoners. De verdachte had de benzine gekocht bij een tankstation en de brandstichting vond plaats terwijl de bewoners sliepen. De rechtbank verwierp het alternatieve scenario van de verdachte, waarin hij stelde dat een vriend de benzine nodig had voor zijn scooter. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor het bestaan van deze vriend en dat de tijdsduur tussen het tanken van de benzine en de brandstichting te kort was om een ander te betrekken bij de daad. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan brandstichting en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank overwoog dat brandstichting een ernstig feit is, vooral gezien het levensgevaar voor de bewoners. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van het feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842465-19
Datum uitspraak: 7 september 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 juni 2020 (pro forma) en 24 augustus 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. I. Beugelsdijk naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan een woning (gelegen aan de [adres] ) door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de voordeur van genoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de in die woning aanwezig zijnde goederen en/of de zich boven die woning gelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de aanwezigen in voornoemde woning, te weten [slachtoffers] en/of [slachtoffers] en/of personen in de zich boven die woning gelegen woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffers] en/of [slachtoffers] en/of personen in de zich boven die woning gelegen woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij zich op 14 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting in en/of aan een woning, door de voordeur van deze woning in aanraking te brengen met benzine en open vuur.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Op zijn specifieke standpunten zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Op specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De bewijsmiddelen
Melding van de brand
Op 15 oktober 2019 (de rechtbank begrijpt: 14 oktober 2019) kregen politieambtenaren de melding te gaan naar de [adres] te Den Haag, alwaar er een brand in een woning zou zijn. Eenmaal ter plaatse zagen zij dat de brandweer in de woning aanwezig was en dat de brand op dat moment uit was. [2]
Een politieambtenaar werd ter plaatse aangesproken door de bewoner van perceel 96 en tevens de melder van de brand, [slachtoffers] . Nederhand. Nederhand verklaarde dat hij ineens heel veel vlammen zag, direct de brandweer heeft gebeld en zijn buurman heeft wakker gemaakt. [3] Nederhand heeft verder verklaard dat hij de brandweer heeft gebeld op 14 oktober 2019 om 23.53 uur. [4]
Aangifte
De bewoner van de [adres] te Den Haag, [slachtoffers] , heeft aangifte gedaan van brandstichting. [slachtoffers] heeft verklaard dat hij op 14 oktober 2019 samen met zijn vriendin (de rechtbank begrijpt uit het dossier: [slachtoffers] ) lag te slapen, toen hij geklop hoorde bij het raam van de woonkamer. Dit bleek de buurman van [adres] te zijn. Hierop is [slachtoffers] naar beneden, richting de gang gelopen. [slachtoffers] heeft verklaard dat hij zag dat de voordeur in brand stond. Hij heeft getracht het vuur te doven met een emmer water. Niet veel later kwam de brandweer ter plaatste en werd het vuur gedoofd. [5]
Bevindingen tankstation Esso
Bij het tankstation Esso, gevestigd aan de Valkenboslaan 33 te Den Haag is op 14 oktober 2019 door een man, de verdachte [6] , een flesje met benzine gevuld en afgerekend. De politie beschrijft dat op de camerabeelden, die de daadwerkelijke tijd weergeven, onder meer is te zien dat:
- om 23:47:33 uur een man en een vrouw aan komen lopen bij het tankstation;
- om 23:49:11 uur de man uiteindelijk de Esso verlaat met een flesje brandstof in zijn hand;
- om 23:49:20 uur de man over de Valkenboskade loopt en vervolgens rechtsaf gaat in de richting van de Valkenboskade/Valkenboslaan. [7]
Een medewerker van de Esso die op dat moment werkzaam was heeft verklaard dat de door de man afgerekende benzine een vol getankt flesje Spa rood van 0,5 liter betrof. [8]
Door de politie is vervolgens onderzocht wat de loopafstand tussen het tankstation aan de Valkenboslaan en de [adres] te Den Haag is. De afstand tussen het tankstation aan de Valkenboslaan 333 naar de [adres] betreft 140 meter en zou volgens Google Maps te voet afgelegd kunnen worden in twee minuten. [9]
Bevindingen forensisch brandonderzoek
Naar aanleiding van het forensisch brandonderzoek werd in een plantsoen op ongeveer tien meter van de woning aan de [adres] in Den Haag een leeg flesje Spa rood van 0,5 liter aangetroffen. Dit flesje rook naar benzine. [10] In de woning werden bij de voordeur vluchtig ontbrandbare stoffen aangetroffen, waarvan brandmonsters werden veiliggesteld. [11] Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) volgt dat de vluchtig ontbrandbare stof motorbenzine betrof. [12]
In het proces-verbaal van het forensisch brandonderzoek is voorts te lezen dat de voordeur, binnenzijde van de deur en de vloermat in de gang in brand hadden gestaan, waarbij vastgesteld kon worden dat de brand als gevolg van brandstichting was ontstaan. [13] De forensische opsporing heeft voorts gerelateerd dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was, nu de brand ontstond in de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning waar op dat moment personen aanwezig waren. Indien de brand niet tijdig was opgemerkt en geblust, had de brand zich kunnen uitbreiden naar de vertrekken van de woning waar de personen aanwezig waren en naar de naast gelegen woningen, waar zich eveneens personen bevonden. [14]
Vergelijkend onderzoek motorbenzine.
Naar aanleiding van het aantreffen van de vluchtig ontbrandbare stof in de brandmonsters
- te weten motorbenzine - is bij de eerdergenoemde vestiging van Esso een monster motorbenzine veiliggesteld vanuit dezelfde pomp als waaruit op 14 oktober 2019 een flesje Spa rood werd getankt. [15] Uit vergelijkend onderzoek naar de motorbenzine door het NFI volgt dat het veel waarschijnlijker is dat de motorbenzine in het op de plaats delict aangetroffen brandmonster afkomstig is uit de pomp bij het benzinestation van Esso, dan dat de motorbenzine in het brandmonster afkomstig is van een willekeurig ander benzinestation. [16]
Tussenconclusie
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de brand in en aan de woning gelegen aan de [adres] , gesticht is met gebruikmaking van de motorbenzine die op 14 oktober 2019 in het Spa rood flesje is getankt en gekocht is bij tankstation Esso, gevestigd aan de Valkenboslaan 33 te Den Haag. Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank tevens af dat er zowel gevaar voor goederen als levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van anderen te duchten was.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het de verdachte is die zich op 14 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting.
3.4.2.
Alternatief scenario: verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is die te zien is op de camerabeelden van Esso samen met [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) en dat hij aldaar een flesje benzine heeft gevuld en heeft afgerekend. Hij heeft echter steeds ontkend de ten laste gelegde brandstichting te hebben gepleegd.
In het tweede verhoor bij de politie, op 8 maart 2020, heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij de benzine heeft gekocht op verzoek van een vriend, genaamd [betrokkene] . [betrokkene] zou de benzine nodig hebben gehad voor zijn scooter.
In het derde verhoor bij de politie, op 18 mei 2020, heeft de verdachte voorts verklaard dat [betrokkene] zijn bijnaam is, dat hij niet weet hoe je het spelt en dat zijn echte naam [betrokkene] is en dat hij aan het Paul Krugerplein in Den Haag zou wonen. Hij heeft deze [betrokkene] een eindje van het benzinestation vandaan ontmoet en hem daar de benzine gegeven. Daarna zou hij met [betrokkene] naar de coffeeshop zijn gegaan. Later heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat [betrokkene] om 23:56 uur heeft gepind bij de coffeeshop, zodat hij de brand niet gesticht kan hebben.
Naar aanleiding van deze verklaring van de verdachte heeft de politie onderzoek gedaan naar [betrokkene] door een zoekslag te maken in de politiesystemen. Hoewel op verschillende aliassen is gezocht, kwam deze persoon niet voor in die systemen.
De verdachte heeft vervolgens de woning van [betrokkene] aan het Paul Krugerplein aangewezen op een kaartje van Google Maps. Ook dit is vervolgens door de politie uitgelopen. De bewoonster van het Paul Krugerplein 17 te Den Haag, de woning die door de verdachte was aangewezen, kende geen [betrokkene] of [betrokkene] . Zij woonde daar al sinds juni 2019 samen met haar twee kinderen.
[betrokkene] heeft verklaard dat zij alleen naar de coffeeshop is geweest.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat voor het alternatief scenario van de verdachte geen begin van aannemelijkheid bestaat. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Hoewel de politie zich tot het uiterste heeft ingespannen [betrokkene] / [betrokkene] / [betrokkene] te achterhalen, is het bestaan van deze persoon op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De verdachte kon ook ondanks herhaaldelijk daarnaar gevraagd weinig gegevens over deze persoon geven, zoals een telefoonnummer, terwijl het naar eigen zeggen een vriend van hem was. Voorts bleek deze persoon niet te wonen in de woning die uiteindelijk door de verdachte is aangewezen. De eerst ter terechtzitting van 24 augustus 2020 gegeven verklaring dat [betrokkene] maar tot ergens in 2018 aan het Paul Krugerplein zou hebben gewoond, schuift de rechtbank terzijde nu de verdachte op een eerdere zitting niets heeft gezegd over het gegeven dat hij daar maar tot 2018 zou hebben gewoond. Ook bij de politie heeft de verdachte, in mei 2019, verklaard dat [betrokkene] aan het Paul Krugerplein zou wonen.
Verder staat vast dat de verdachte met het flesje benzine om 23:49 uur uit beeld van de camera van het Esso-station verdwijnt en dat de melder om 23:53 uur de brandweer heeft gebeld. In die tijd is de afstand tussen het benzinestation en de plaats delict lopend af te leggen, maar dient van deze vier minuten ook nog de tijd die nodig is om de brand te stichten en de ontdekking daarvan te worden afgetrokken. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat de verdachte nog de tijd heeft gehad om het flesje aan iemand anders te geven waarna die persoon nog de brand moest gaan stichten. Het tijdsbestek is daarvoor simpelweg te kort. Daarnaast is evenmin het gestelde alibi aannemelijk geworden. Het feit dat er om 23:56 uur een pintransactie is gedaan met de pas van [betrokkene] betekent nog niet dat de verdachte daar ook was, zeker niet nu [betrokkene] zelf zegt dat ze daar alleen was.
De rechtbank schuift daarom dit alternatieve scenario als onaannemelijk terzijde.
3.4.3
Eindconclusie van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op het hiervoor geschetste korte tijdsverloop, het gegeven dat het de verdachte is geweest die de benzine in het flesje heeft getankt en dat met de benzine uit
datflesje de brand is gesticht, van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die vanaf het Esso benzinestation naar de [adres] in Den Haag is gelopen en daar opzettelijk brand heeft gesticht door benzine in aanraking te brengen met open vuur.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 14 oktober 2019 de ten laste gelegde brandstichting heeft begaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat de verdachte de brand in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gesticht, blijkt onvoldoende uit het dossier. De verdachte zal dan ook van het onderdeel medeplegen in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 14 oktober 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan een woning gelegen aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan de voordeur van genoemde woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in die woning aanwezig zijnde goederen en de zich boven die woning gelegen woningen, en levensgevaar voor de aanwezigen in voornoemde woning, te weten [slachtoffers] en [slachtoffers] en personen in de zich boven die woning gelegen woningen, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffers] en [slachtoffers] en personen in de zich boven die woning gelegen woningen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij een eventuele strafoplegging, verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte geen relevant strafblad heeft en toepassing te geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk stichten van brand aan de voordeur van een woning, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een brandversneller. De bewoners van de betreffende woning lagen ten tijde van de brandstichting te slapen. Door aldus te handelen heeft de verdachte onaanvaardbare risico’s genomen en de bewoners in levensgevaar gebracht. Brandstichting is een ernstig strafbaar feit, in het bijzonder vanwege het gevaarzettende en onbeheersbare karakter ervan. Dat het bij materiële schade is gebleven is niet aan de verdachte te danken, maar enkel aan een alerte buurman die erger heeft weten te voorkomen door direct de brandweer te bellen. Waarom de verdachte tot zijn daad is gekomen is volstrekt onduidelijk gebleven, hetgeen de rechtbank doet vrezen voor de toekomst, zeker nu de verdachte op geen enkele manier blijk heeft gegeven rekening te hebben gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 23 juli 2020, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank zal er rekening mee houden dat de verdachte na het plegen van dit feit nog is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
De straf
De aard en ernst van het door de verdachte gepleegde feit rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal in het onderzoek Genum met het nummer PL1500-2019287137, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-West Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 491).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 23.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 82.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 28.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 320.
7.Proces-verbaal van uitkijken camerabeelden Esso, p. 50-63.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 79.
9.Proces-verbaal van onderzoek tijdsduur wandeling Esso- [adres] , p. 48-49.
10.Proces-verbaal brandonderzoek en camerabeelden, p. 42; proces-verbaal van relaas forensisch technisch brandonderzoek, p. 129.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 134.
12.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 7 november 2019, zaaknummer 2019.10.18.107 (aanvraag 001), p. 159-162.
13.Proces-verbaal van relaas forensisch technisch brandonderzoek, p. 131.
14.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 135.
15.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 134-135.
16.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 7 november 2019, zaaknummer 2019.10.18.107 (aanvraag 003), p. 175-182.