ECLI:NL:RBDHA:2020:9003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
NL20.13084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en risico op réfoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de autoriteiten van Duitsland in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk is, en dat er geen aanleiding was om gebruik te maken van de bevoegdheid om de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen overtuigende argumenten of documenten overgelegd die het tegendeel aannemelijk maken.

Eiser heeft aangevoerd dat er een risico bestaat op (in)direct réfoulement, omdat zijn eerdere asielaanvragen in Duitsland zijn afgewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de garantie van Duitsland om de asielaanvraag in behandeling te nemen, voldoende is om aan te nemen dat de rechten van eiser niet in het geding zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft in overeenstemming met artikel 8:57, eerste lid van de Awb. [1] Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard onder verwijzing naar artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Verweerder stelt daarom dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek.
Verweerder heeft geen aanleiding gezien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening om de behandeling van het asielverzoek desondanks aan zich te trekken.
3. Eiser voert aan dat er sprake is van een risico op (in)direct réfoulement. Zijn asielaanvragen zijn tweemaal eerder in Duitsland afgewezen. Dat eiser nogmaals een asielaanvraag kan indienen in Duitsland, is slechts een formele mogelijkheid. De asielaanvraag van eiser zal weer worden afgewezen, met als gevolg dat hij naar Tunesië zal worden uitgezet waar hem een behandeling als bedoeld in de artikelen 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest [5] staat te wachten. Hij meent daarom dat in het geval van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, althans dat verweerder gebruik had moeten maken van de bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Niet in het geschil is dat de autoriteiten van Duitsland in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid geldt verder dat verweerder ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is er niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken. Hij heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van hetgeen hij aanvoert.
5. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. In dit kader geldt eveneens dat indien eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem niet naleeft, voor hem de mogelijkheid bestaat om bij de (hogere) autoriteiten aldaar te klagen. Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat. Dat er een risico bestaat op indirect réfoulement om de enkele reden dat eiser al eerder asielverzoeken heeft ingediend in Duitsland, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Verweerder concludeert terecht dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om de behandeling daarvan met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.