ECLI:NL:RBDHA:2020:9000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over thuiswerken van een militair en de rechtsgevolgen daarvan

Op 17 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een sergeant-majoor, werkzaam bij de Staf van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando, en de staatssecretaris van Defensie. De eiseres had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 23 september 2019, waarin haar verzoek om een thuiswerkdag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de werkgever, die een intern karakter had, niet gericht was op extern rechtsgevolg en dat de rechtspositie van eiseres niet werd aangetast. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de thuiswerkdag een arbeidsvoorwaarde was die onderdeel uitmaakte van haar rechtspositie. De rechtbank overwoog dat de Wet flexibel werken (Wfw) niet voorziet in een absoluut recht op thuiswerken, maar dat de werkgever wel verplicht is om een beslissing schriftelijk mee te delen en overleg te plegen bij herziening van arbeidsvoorwaarden. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.R. Dekker),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: kapitein mr. D.M.L.G. Lemmens).

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 23 september 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven nadat partijen niet binnen een gestelde redelijke termijn hadden verklaard dat zij gebruik wilden maken van het recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. Eiseres, sergeant-majoor, werkzaam bij de Staf van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando, heeft bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van 18 april 2019. Haar nieuwe commandant Hoofd Sectie S1 schrijft daarin samengevat dat 1) haar re-integratieproces niet/nauwelijks werd gemonitord, 2) zij met de vorige commandant nooit over de werktijden gesproken heeft. 3) De bureaubezetting laag was en veel bedrijfsvoeringprocessen niet beschreven zijn of niet actueel of elders belegd in verband met onderbezetting. Het Hoofd Sectie S1 heeft daarom besloten dat alle voltijdsmedewerkers van SIE S1 vier werkdagen per week op de werkplek aanwezig dienen te zijn. Met de beslissing wordt beoogd de verstoorde groepsdynamiek, de lage bureaubezetting en de verouderde bedrijfsvoering bij Sectie S1 te verbeteren. Hij merkt op dat het re-integratieproces als doel heeft haar weer laten re-integreren in het arbeidsproces en dit arbeidsproces plaatsvindt op de plek van tewerkstelling. Tenslotte merkt het Hoofd op een groot voorstander te zijn van (incidenteel) thuiswerken, mits de omstandigheden juist zijn. Zodra de genoemde zaken “in control” zijn, gaat hij weer het gesprek over thuiswerk met eiseres aan.
Het re-integratieproces van eiseres is beëindigd op 23 mei 2019.
2. In het bestreden neemt verweerder het standpunt in dat de beslissing een zuiver intern karakter heeft en niet is gericht op extern rechtsgevolg noch gelijk te stellen is met een andere handeling als bedoeld in de zin van artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, onder 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De arbeidsduur, werk- en rusttijden blijven gelijk, en eiseres wordt niet geraakt in haar rechtspositie. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiseres betwist het standpunt van verweerder en voert daartoe het volgende aan.
Sinds 2014 werkt zij in een vast arbeidspatroon van vier dagen, negen uur per dag. Zij werkt één dag thuis en op vrijdag heeft zij een ‘flexdag’. Het bericht van haar commandant betekent dat zij niet meer kan gebruikmaken van een thuiswerkdag. Eiseres stelt dat de arbeidsplaats kan worden gezien als een arbeidsvoorwaarde en onderdeel uitmaakt van de rechtspositie. In 2014, herbevestgd in 2017, heeft zij met haar toenmalig leidinggevende afspraken gemaakt over de thuiswerkdag.
4. De Wet flexibel werken (Wfw) luidt:
“Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
b. werknemer: de ander, bedoeld onder a.
(...)
d. arbeidsplaats: iedere overeengekomen plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt door de werknemer;
(...)
Recht op aanpassing van de arbeidsduur en arbeidsplaats
Artikel 2
(…)
8. De beslissing op het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd wordt door de werkgever schriftelijk aan de werknemer meegedeeld. Indien de werkgever het verzoek niet inwilligt, of de spreiding van de uren, de aanpassing van de arbeidsplaats of werktijd vaststelt in afwijking van de wensen van de werknemer, wordt dit onder schriftelijke opgave van de redenen meegedeeld.
(…)
12. Indien de werkgever niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing op het verzoek heeft beslist, wordt de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd aangepast overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Indien sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in het derde lid, beslist de werkgever in afwijking van het bepaalde in de eerste zin binnen vijf werkdagen op het verzoek van de werknemer.
13. De werkgever is bevoegd een beslissing als bedoeld in het achtste lid of een aanpassing als bedoeld in het twaalfde lid te herzien op grond van na die beslissing of aanpassing opgekomen belangen ten aanzien van de arbeidsplaats of op grond van na die beslissing of aanpassing opgekomen zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen als bedoeld in het vijfde lid ten aanzien van de arbeidstijd.
14. Alvorens de beslissing tot herziening, bedoeld in het dertiende lid, te nemen, pleegt de werkgever overleg met de werknemer. De werkgever deelt de werknemer de beslissing schriftelijk onder opgave van redenen mee.
(…)”
5. De rechtbank gaat er op grond van het functioneringsverslag van 14 december 2017 en het e-mailbericht van 18 april 2019 van uit dat voldoende vaststaat dat een thuiswerkdag(dinsdag) per week, onderdeel uitmaakt van de arbeidsplaats van eiseres. Uit de Wfv vloeit niet voort dat thuiswerken een absoluut recht is. De Wfw bevat de mogelijkheid dat een werkgever zijn beslissing op een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats herziet bij gewijzigde feiten en omstandigheden, die zijn opgekomen nadat de beslissing was genomen, zie artikel 2 leden 13 en 14 Wfw. Voordat de werkgever zijn beslissing herziet moet er overleg plaatsvinden met de werknemer. De herzieningsbeslissing moet schriftelijk aan de werknemer worden meegedeeld. De Wfw voorziet niet in de mogelijkheid van (eenzijdige) herziening door de werkgever van de beslissing tot aanpassing van de arbeidsduur.
6. De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van verweerder dat de beslissing tot herziening met betrekking tot arbeidsplaats niet moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, onder 1 van de Awb. Eiseres is door de herziening van haar arbeidsplaats in een, weliswaar, relatief zwak recht (a right to ask, a duty to consider) getroffen, maar dit is voldoende om daaraan niet elk rechtsgevolg te ontzeggen (vgl. Rechtbank Amsterdam 6 november 2018; ECLI:NL:RBAMS:2018:7998). Dit voert de rechtbank tot de slotsom dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
7. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De rechtbank is op grond van de door verweerder overgelegde gedingstukken van oordeel dat met betrekking tot de herziening aan de formele vereisten is voldaan. Met de onder 1. weergegeven argumenten in de e-mail van 18 april 2019, heeft verweerder inzichtelijk en begrijpelijk gemaakt dat onder die omstandigheden een thuiswerkdag voor de organisatie niet passend is. Er heeft een belangenafweging plaatsgevonden, waarbij het belang van verweerder zwaarder is bevonden dan het persoonlijk belang van eiseres. Daarbij komt dat verweerder kenbaar heeft gemaakt dat als de omstandigheden van de organisatie dat mogelijk maken, het toestaan van een thuiswerkdag niet onmogelijk is. Voorts heeft verweerder tijdens de bezwaarprocedure voldoende kenbaar gemotiveerd dat de situatie van twee collega’s waarmee eiseres zich vergelijkt een andere is dan die van eiseres, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
8. Er is aanleiding verweerder in de proceskosten in beroep van eiseres te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,00 (1 punt voor indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.