In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de man, aangeduid als [Y], en de vrouw, aangeduid als [X]. De man had op 14 augustus 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar trok dit verzoek op 3 januari 2020 in. De vrouw heeft in haar verweerschrift geen zelfstandig verzoek tot echtscheiding ingediend, maar heeft wel verzocht om de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder de intrekking van het verzoek door de man en de reacties van de vrouw daarop.
De rechtbank heeft beoordeeld of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken, nu de man zijn verzoek tot echtscheiding heeft ingetrokken. De vrouw stelt dat de intrekking in strijd is met de goede procesorde en dat er sprake is van misbruik van recht. De rechtbank oordeelt dat de man bevoegd is zijn verzoek te wijzigen of in te trekken zolang er geen eindbeschikking is gegeven. De rechtbank concludeert dat de intrekking van het verzoek niet in strijd is met de goede procesorde en dat de vrouw haar verzoek tot echtscheiding had moeten indienen voordat de man zijn verzoek introk.
De rechtbank wijst de man erop dat zijn handelwijze de verstandhouding tussen partijen schaadt en dat dit nadelige gevolgen heeft voor hun minderjarige dochter. De rechtbank geeft de man de gelegenheid om zijn intrekking te heroverwegen en houdt verdere beslissingen aan tot 1 september 2020. De beschikking is gegeven door rechter H.M. Boone, bijgestaan door griffier M.I. Noordegraaf, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.