ECLI:NL:RBDHA:2020:8931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
8437457 EJ VERZ 20-82886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van MDB B.V. tegen een werknemer, aangeduid als [verweerder]. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ingediend vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer, die sinds 1 april 2017 in dienst was bij MDB, had eerder een memo gestuurd over vermoedelijke overtredingen van de TBI-gedragscode door een collega, wat leidde tot een officiële waarschuwing voor die collega. De situatie escaleerde verder, met klachten van beide partijen over elkaars handelen. MDB stelde dat de vertrouwensrelatie met de werknemer zodanig was verstoord dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk was. De werknemer betwistte de verstoorde relatie en wees op het handelen van de directeur als oorzaak van de problemen. De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, die niet hersteld kon worden, en dat herplaatsing van de werknemer niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden op de g-grond, met een transitievergoeding van € 4.463,56 voor de werknemer. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

zittingplaats Gouda
HG
Zaaknummer/rolnummer: 8437457 EJ VERZ 20-82886
Beschikking van de kantonrechter d.d. 29 juli 2020 in de zaak van:
MDB B.V.,
te Bergambacht,
verzoekende partij,
gemachtigde: mw.mr. L. Smit,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mw.mr. R.A.A.H. van Leur.
Partijen worden aangeduid als “MDB” en “ [verweerder] ”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2020;
  • het verweerschrift;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft tijdens de zitting van 30 juni 2020 plaatsgevonden. MDB heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede door [statutair directeur] (hierna: [statutair directeur] ). [verweerder] is, vergezeld door haar gemachtigde, in persoon ter zitting verschenen.

2.Feiten

2.1
[verweerder] die is geboren op [geboortedatum] 1985, is op 1 april 2017 bij MDB in dienst getreden. Laatstelijk was [verweerder] werkzaam als hr-adviseur tegen een loon van exclusief 8% vakantietoeslag € 3.465,60 per maand.
2.2
Op 26 oktober 2018 heeft [verweerder] aan de directie van MDB een memo gestuurd in verband met een vermoedelijke overtreding door het hoofd van de afdeling bouwplaats-voorziening, [werknemer] (hierna: [werknemer] ) van de TBI-gedragscode. Zo zou [werknemer] onder meer verantwoordelijk zijn voor een onveilige werksituatie en mogelijk zelfs voor een angstcultuur. Bovendien zou hij ongewenste, sexueel getinte uitlatingen hebben gedaan. [verweerder] heeft in haar memo geadviseerd om een nader onderzoek te laten uitvoeren, bij voorkeur door een extern en onafhankelijk persoon.
2.3
De directie bestond op het moment van het versturen van het memo alleen nog uit [voormalig directeur] (hierna: [voormalig directeur] ). [statutair directeur] was bedrijfsleider bij MDB. Per 1 mei 2019 is [statutair directeur] benoemd als statutair directeur van MDB. [voormalig directeur] is per 12 september 2019 teruggetreden als directeur.
2.4
Het memo van [verweerder] heeft er uiteindelijk toe geleid dat MDB bij brief d.d.
23 november 2018 [werknemer] een officiële waarschuwing heeft gegeven en hem heeft verplicht een coachings- en verbetertraject te volgen.
2.5
[werknemer] heeft op zijn beurt een klacht bij de directie van MDB ingediend over het handelen van [verweerder] . Volgens [werknemer] heeft [verweerder] ook zelf in strijd gehandeld met de TBI-gedragscode door vertrouwelijke informatie over [werknemer] met collega’s te delen. [werknemer] zou hierdoor verder zijn beschadigd.
2.6
De klacht van [werknemer] heeft er naar zeggen van de directie van MDB in geresulteerd dat (zonder nadere verslaglegging) [verweerder] wegens schending van de TBI-gedragscode mondeling is gewaarschuwd. Daarna is er nog een coachingstraject in gang gezet.
2.7
Op 30 maart 2019 heeft [verweerder] aan de directie van de onderneming waarvan MDB deel uitmaakt, TBI Bouw B.V. (hierna: TBI) een e-mail gestuurd over het handelen van de directie van MDB naar aanleiding van haar memo alsmede naar aanleiding van de klacht van [werknemer] . De inhoud van deze e-mail die in het bijzonder was gericht aan de voorzitter van de raad van bestuur van TBI en ceo van TBI Holdings B.V., [lid raad van commissarissen 1] alsmede aan het lid van de raad van bestuur van TBI, [lid raad van commissarissen 2] (die gezamenlijk de raad van commissarissen van MDB vormden), moet hier als ingelast worden beschouwd. In het kort heeft [verweerder] (meermalen) aangegeven dat zij geen vertrouwen meer had in (de bekwaamheid van) de directie van MDB (daarmee doelend op [voormalig directeur] èn [statutair directeur] ). [verweerder] was van mening dat er sprake was van slecht leiderschap alsmede van vermijdend/ontwijkend gedrag
2.8
In de met betrokkenen gevoerde gesprekken heeft de directie/raad van bestuur van TBI geen aanleiding gezien om in te grijpen bij MDB. De directie van MDB zou correct, voortvarend en zorgvuldig hebben gehandeld. Door [verweerder] te maken excuses richting de directie van MDB werden op hun plaats geacht.
2.9
Op 7 mei 2019 heeft er een gesprek tussen [statutair directeur] en [verweerder] plaatsgevonden met betrekking tot de voortzetting van het dienstverband van [verweerder] . Na afloop van het gesprek heeft [statutair directeur] aangegeven dat hij de vertrouwensrelatie tussen [verweerder] en de directie zodanig verstoord achtte dat hij niet meer zag hoe de samenwerking zou kunnen worden voortgezet. In dit kader heeft [statutair directeur] aan [verweerder] een vertrekregeling aangeboden.
2.1
Per e-mail d.d. 8 mei 2019 heeft [verweerder] aan [statutair directeur] laten weten zich niet te kunnen vinden in een beëindiging van het dienstverband. Omdat in haar ogen de gang van zaken teveel spanning opriep, heeft [verweerder] die op dat moment zwanger was, zich ziek
gemeld.
De bedrijfsarts heeft [verweerder] arbeidsongeschikt geacht in verband met zwangerschaps-gerelateerde klachten.
2.11
Op 13 januari 2020 heeft de bedrijfsarts [verweerder] weer in staat tot werkhervatting geacht. Ten aanzien van de verstoorde werkrelatie heeft de bedrijfsarts de inzet van mediation geadviseerd.
2.12
Het op 25 februari 2020 gehouden mediationgesprek heeft niet tot een oplossing tussen partijen geleid.
2.13
In maart 2020 is MDB meegedeeld dat [verweerder] opnieuw zwanger is.

3.Verzoek

3.1
Kortweg gezegd verzoekt MDB om bij beschikking:
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, en wel primair op de g-grond en subsidiair op de i-grond (te weten: een combinatie van de d-, e- en g-grond);
II. de ontbinding met inachtneming van de geldende opzegtermijn van 1 maand op de
kortst mogelijke termijn uit te spreken;
III. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van MDB.
3.2
Aan haar verzoek heeft MDB samengevat ten grondslag gelegd dat primair sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen dat in redelijkheid van MDB niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Met haar handelen heeft, aldus MDB, [verweerder] de onderlinge verhouding dermate verstoord dat er geen vertrouwen meer is dat een vruchtbare samenwerking nog tot de mogelijkheden behoort. Naar de mening van MDB heeft [verweerder] in het bijzonder met haar e-mail d.d. 30 maart 2019 het gezag van de directie van MDB ondermijnd. Mede hierdoor is het vertrouwen van de directie van MDB in (het functioneren van) [verweerder] komen te vervallen. Daarbij speelt het door [verweerder] in strijd handelen met de TBI-gedragscode ook een rol. Volgens MDB ontbreekt het [verweerder] aan zelfreflectie en zelfinzicht. MDB meent subsidiair dat sprake is van een combinatie van omstandigheden (namelijk ongeschiktheid voor de bedongen functie, verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding) die zodanig zijn dat van MDB in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Al met al is er naar de mening van MDB een redelijke grond voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Herplaatsing van [verweerder] ligt volgens MDB gelet op het verwijtbare handelen van [verweerder] en de verstoorde arbeidsverhouding niet in de rede. Bij ontbinding op de i-grond komt volgens MDB [verweerder] ten hoogste de helft van de reguliere transitievergoeding toe.

4.Verweer

4.1
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek van MDB en concludeert tot afwijzing van de gevorderde ontbinding. Samengevat heeft [verweerder] het volgende verweer gevoerd.
4.2
[verweerder] betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en als dat al zo is dan betwist [verweerder] de duurzaamheid daarvan. Een eventueel verstoorde arbeidsverhouding is het gevolg van het handelen van [statutair directeur] . MDB heeft zich niet ingespannen om de verhoudingen tussen partijen te verbeteren.
De onrust waardoor de arbeidsverhouding zou zijn verstoord, is [verweerder] niet aan te rekenen. Zij heeft alles gedaan om de arbeidsverhouding goed te houden, althans te verbeteren. Als hr-medewerker mag van haar worden verwacht dat zij voor medewerkers van MDB op de bres springt. De gestelde onrust is volgens [verweerder] niet ontstaan door de e-mail d.d.
30 maart 2019 die zij aan de directie/raad van bestuur van TBI heeft gezonden. De onrust lijkt eerder te zijn ontstaan doordat - zonder haar toestemming - de e-mail aan [statutair directeur] is doorgestuurd. [verweerder] begrijpt dat [statutair directeur] zich gepasseerd heeft gevoeld, maar dit had met een mediator besproken moeten worden. [verweerder] wil zich met hart en ziel blijven inzetten voor MDB. Kan dat niet dan zijn er voldoende passende functies binnen het TBI-concern die zij zou kunnen vervullen. Ten slotte wijst [verweerder] er op dat zij recht heeft op bescherming in verband met haar huidige zwangerschap.

5.Beoordeling

5.1
De kantonrechter stelt voorop dat de in artikel 7:670 BW vermelde opzegverboden niet aan de verzochte ontbinding in de weg staan. Immers, de voor het ontbindingsverzoek aangevoerde gronden houden geen verband met de zwangerschap van [verweerder] .
5.2
Afgaande op de stukken en op wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat er tussen partijen sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van MDB in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeids-overeenkomst te laten voortduren. Gebleken is dat de arbeidsrelatie omstreeks mei 2019 verstoord is geraakt en dat dit ondanks het op 20 februari 2020 gevoerde mediationgesprek nog altijd niet is veranderd. Een herstel van de arbeidsrelatie acht de kantonrechter uitgesloten. Dat de verstoorde arbeidsverhouding meer wordt gevoeld door MDB (en dan in het bijzonder door haar directeur, [statutair directeur] ) dan door [verweerder] , doet de kantonrechter niet anders oordelen. Het gegeven dat [statutair directeur] na confrontatie met de nodige kritische uitlatingen in de e-mail van [verweerder] d.d. 30 maart 2019 over zijn functioneren, het vertrouwen is verloren dat hij in de toekomst als directeur nog op een vruchtbare wijze kan samenwerken met zijn hr-medewerker, [verweerder] , acht de kantonrechter niet onbegrijpelijk. [verweerder] lijkt dit ook niet echt in te zien. [verweerder] kan zich nog immer niet vinden in de wijze waarop de directie van MDB en die van TBI de memo d.d. 26 oktober 2018, de klacht van [werknemer] en haar e-mail d.d. 30 maart 2019 hebben afgehandeld.
5.3
Voorts heeft naar het oordeel van de kantonrechter MDB voldoende aannemelijk gemaakt dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn in een andere passende functie binnen de organisatie van TBI niet in de rede ligt.
5.4
Gelet op het voorgaande zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de g-grond worden ontbonden. De kantonrechter zal - gelet op hier van toepassing zijnde opzegtermijn van 1 maand - de ontbinding uitspreken per 1 september 2020.
5.5
In het kader van de ontbinding komt [verweerder] een transitievergoeding toe. De kantonrechter zal deze vaststellen op een bedrag van € 4.463,56 bruto.
5.6
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren.
5.7
Omdat aan de ontbinding een vergoeding wordt verbonden, zal gelet op artikel 7:686a, lid 6, BW MDB tot 15 augustus 2020 in de gelegenheid worden gesteld om het ontbindingsverzoek in te trekken. Ook in dat geval ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in de hiervoor weergegeven zin.

6.Beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat MDB het ontbindingsverzoek tot 15 augustus 2020 kan intrekken;
voor het geval MDB het ontbindingsverzoek binnen de gestelde termijn intrekt
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
en voor het geval MDB het ontbindingsverzoek niet binnen de gestelde termijn intrekt
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1september 2020;
kent [verweerder] een transitievergoeding toe van € 4.463,56 bruto;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst of het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Gerritse, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2020.