ECLI:NL:RBDHA:2020:8913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
SGR 19/2200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie van 10% voor drie maanden wegens niet nakomen van re-integratieverplichtingen door een militair ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair ambtenaar, eiser, en de Commandant Defensie Ondersteuningscommando, verweerder. Eiser was sinds 1998 in dienst en had te maken met een loonsanctie van 10% voor de duur van drie maanden, opgelegd wegens het niet nakomen van re-integratieverplichtingen. De sanctie volgde op een besluit van 28 augustus 2018, waarbij eiser met ingang van 1 september 2018 een mindering op zijn bezoldiging kreeg opgelegd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 25 februari 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiser had gesolliciteerd naar functies die niet passend waren en had zijn belangstelling voor functies in Nederland niet kenbaar gemaakt, terwijl hij daar diende te re-integreren. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat eiser zich in de relevante periode te weinig had ingezet voor zijn re-integratie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het gebrek aan een definitieve uitslag van een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO), niet overtuigend geacht. Eiser had zelf ook bijgedragen aan de vertraging van het MGO door niet op afspraken te verschijnen.

De rechtbank concludeerde dat de opgelegde loonsanctie van 10% voor de duur van drie maanden op goede gronden was opgelegd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Koolmees),
en

de Commandant Defensie Ondersteuningscommando, verweerder

(gemachtigde: mr. W.S. Badri).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) is aan eiser met ingang van
1 september 2018 als sanctie voor drie maanden een mindering van 10% op zijn inkomsten/bezoldiging opgelegd.
Bij besluit van 25 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1998 als militair ambtenaar in dienst van verweerder.
2. Bij besluit van 22 januari 2014 is aan eiser de functie ‘Commandant Bootgroep/Instructeur’, met standplaats Willemstad – Basis Parera, toegewezen met ingang van 14 juli 2014 tot 14 juli 2017.
3.1
Eiser is op 3 oktober 2016 met medische klachten uitgevallen.
3.2
Eiser is voor re-integratie overgeplaatst naar Nederland en is met ingang van
15 juli 2017 geplaatst bij de Sociaal Medische Dienst (SMD) in Amsterdam.
4. Bij besluit van 26 april 2018 is aan eiser met ingang van 17 april 2018 tot 17 april 2022 een functie (de functie “Ihp Dcr”), met standplaats Den Helder – Marinebasis, toegewezen.
Bij separaat besluit van 26 april 2018 is eiser met ingang van 17 april 2018 ‘secundair’ geplaatst door middel van een tijdelijke tewerkstelling op een arbeidsplaats bij het DienstenCentrum Re-integratie (DCR).
5. Bij het primaire besluit van 28 augustus 2018 is aan eiser met ingang van
1 september 2018 als sanctie voor drie maanden een mindering van 10% op zijn inkomsten/bezoldiging opgelegd.
6. Eiser heeft in bezwaar verzocht de mindering op zijn bezoldiging ongedaan te maken. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel re-integratie-inspanningen heeft verricht. In de zomer van 2018 heeft eiser op verschillende openstaande vacatures zijn belangstelling kenbaar gemaakt, zoals dit blijkt uit het door hem bij het bezwaarschrift overgelegde overzicht van 25 september 2018, en heeft op diverse vacatures gesolliciteerd.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder de toegepaste sanctie gehandhaafd.
8. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser heeft er alles eraan gedaan om te re-integreren in een passende functie binnen of buiten Defensie. Bij e-mail van 16 augustus 2018 heeft de raadsman van eiser aan de re-integratiebegeleider nadrukkelijk medegedeeld dat eiser zowel het re-integratiespoor 1 alsmede het re-integratiespoor 2 dient te volgen. Het is verweerder zelf die weinig tot geen inspanningen heeft verricht om tot de re-integratie van eiser te komen. Dit blijkt ook uit het deskundigenoordeel van het UWV van 17 mei 2018.
Voor zover eiser in onvoldoende mate op vacante functies zou hebben gesolliciteerd, komt dit mede door het ontbreken van een definitieve uitslag van een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO), waardoor er geen inzicht was in de aard van de medische klachten, de oorzaak ervan en de mate van belastbaarheid van eiser, gelet op zijn fysieke en mentale klachten. Deze aspecten waren in onvoldoende mate door verweerder en haar medische adviseurs in kaart gebracht, waardoor het zoeken naar een geschikte functie werd gehinderd. Eiser kan dit niet worden aangerekend.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1
In de Nota Herzien Re-integratiebeleid Defensiepersoneel nr. P/2006039488 (hierna: de Nota) is het re-integratiebeleid en de re-integratievoorzieningen voor defensiemedewerkers die hun arbeid verzuimen vastgelegd. In de Nota zijn tevens de wettelijke re-integratieverplichtingen uitgewerkt.
Het in de Nota neergelegde beleid voorziet onder meer in vier stappen indien de werknemer onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht: allereerst een schriftelijke aansporing tot medewerking aan re-integratie, vervolgens een loonkorting van 10% gedurende drie maanden, daarna een tweede loonkorting van 10% gedurende wederom drie maanden en uiteindelijk een ontslag wegens plichtsverzuim. In de Nota is verder onder paragraaf 1.3.2 beschreven welke verantwoordelijkheden de werknemer in het kader van de re-integratie heeft. Het uitgangspunt in het kader van de re-integratie, neergelegd in paragraaf 1.3.2, is voor werkgever en werknemer om samen alles te doen wat in de mogelijkheden ligt om de re-integratie bij voorkeur intern en anders extern de defensieorganisatie succesvol te realiseren.
Paragraaf 1.5 van de Nota, voor zover hier van belang, luidt als volgt: “Uitsluitend in die gevallen waarbij het bevoegd gezag tot het oordeel komt dat een arbeidsverzuimende medewerker zich uit
onwilniet of te weinig inzet om zijn herstel en re-integratie te bevorderen zal dit leiden tot de opeenvolgende stappen.
Stap 1: De arbeidsverzuimende medewerker wordt door het bevoegd gezag schriftelijk aangespoord tot medewering aan de re-integratie.
Stap 2 : Indien stap 1 niet leidt tot het gewenste resultaat wordt, op basis van een daartoe te nemen besluit, gedurende een periode van drie maanden een mindering van 10% op de inkomsten/bezoldiging van de arbeidsverzuimende defensiemedewerker doorgevoerd (artikel 17A IBM en artikel 29 Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBBAD). Indien de arbeidsverzuimende defensiemedewerker gedurende deze periode van drie maanden aantoont zich volledig te willen inzetten om zijn herstel en re-integratie te bevorderen, zal de mindering van 10% ongedaan worden gemaakt.”
9.2
Tussen partijen is in geschil of eiser in de periode voorafgaand aan het primaire besluit van 28 augustus 2018 verwijtbaar tekort is geschoten in het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen. De re-integratieactiviteiten van eiser die zien op de periode na 28 augustus 2018 worden daarom buiten beschouwing gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat eiser zich in de hier relevante periode te weinig heeft ingezet om zijn re-integratie te bevorderen. Verweerder heeft aangegeven dat eiser zijn belangstelling kenbaar heeft gemaakt voor functies die niet passend worden geacht doordat zij zich duidelijk in een te hoge schaal bevinden, dat wil zeggen meer dan twee schalen hoger dan zijn huidige salarisschaal (die gelijk is aan schaal 6 voor burgerfuncties), en voor functies die niet als vacature openstaan. Voorts heeft eiser zijn belangstelling voor geen enkele functie (in spoor 1) in Nederland kenbaar gemaakt, maar alleen voor functies op Curaçao, terwijl hij in Nederland dient te re-integreren. De belangstellingsregistraties voor de verschillende functies zijn bovendien, op één belangstellingsregistratie na, allemaal gelegen in de periode van na het primaire besluit.
Eiser heeft de juistheid van de feitenvaststelling in het bestreden besluit niet, althans niet gemotiveerd betwist. De door eiser overgelegde overzichten van re-integratieactiviteiten met betrekking tot de maand augustus 2018, doen aan de bevindingen in het bestreden besluit niet af, reeds omdat de bedoelde sollicitaties op het gebied van functies in spoor 2 zien, terwijl de loonsanctie bij het primaire besluit voor onvoldoende re-integratie-inspanningen in spoor 1 is opgelegd. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de re-integratie niet eerst het eerste spoor mocht inzetten.
De stelling van eiser dat het ontbreken van de definitieve uitslag van het MGO hem gehinderd zou hebben bij zijn re-integratie-activiteiten, is niet nader onderbouwd en kan niet tot het oordeel leiden dat het onvoldoende verrichten van re-integratie-inspanningen op het gebied van spoor 1, verschoonbaar is. Overigens is de opgetreden vertraging bij het MGO mede aan de nalatigheid van eiser te wijten, nu hij tot tweemaal toe (in februari 2018) niet verschenen is op een afspraak bij het bureau BMB.
Ook de stelling van eiser dat Defensie zelf tekort is geschoten in de re-integratie-activiteiten, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de vraag of de werkgever/verweerder op juiste wijze invulling heeft gegeven aan zijn re-integratieverplichtingen, in dit geding niet ter beoordeling staat. De rechtbank merkt op dat de gestelde tekortkomingen aan de zijde van verweerder eiser niet ontslaan van zijn eigen re-integratie-verplichtingen.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat in zijn geval van zodanig bijzondere omstandigheden sprake was dat van het in de Nota neergelegde beleid inclusief het stappenplan, afgeweken had moeten worden.
9.3
Gezien het vorenstaande is verweerder op goede gronden overgegaan tot de opgelegde loonsanctie van 10% voor de duur van drie maanden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.