In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair ambtenaar, eiser, en de Commandant Defensie Ondersteuningscommando, verweerder. Eiser was sinds 1998 in dienst en had te maken met een loonsanctie van 10% voor de duur van drie maanden, opgelegd wegens het niet nakomen van re-integratieverplichtingen. De sanctie volgde op een besluit van 28 augustus 2018, waarbij eiser met ingang van 1 september 2018 een mindering op zijn bezoldiging kreeg opgelegd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 25 februari 2019.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiser had gesolliciteerd naar functies die niet passend waren en had zijn belangstelling voor functies in Nederland niet kenbaar gemaakt, terwijl hij daar diende te re-integreren. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat eiser zich in de relevante periode te weinig had ingezet voor zijn re-integratie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het gebrek aan een definitieve uitslag van een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO), niet overtuigend geacht. Eiser had zelf ook bijgedragen aan de vertraging van het MGO door niet op afspraken te verschijnen.
De rechtbank concludeerde dat de opgelegde loonsanctie van 10% voor de duur van drie maanden op goede gronden was opgelegd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.