ECLI:NL:RBDHA:2020:8899
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had haar WIA-uitkering beëindigd gekregen per 27 januari 2020, en had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 24 april 2020 ongegrond was verklaard. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster, ondanks het verlies van haar WIA-uitkering, een bijstandsuitkering ontvangt en samenwoont met haar moeder, waardoor zij verschillende kosten kan delen. Hoewel verzoekster aangaf schulden te hebben en achterstanden bij huur en levensonderhoud, was zij niet in staat om deze achterstanden voldoende te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute financiële noodsituatie was die een spoedeisend belang rechtvaardigde.
Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster de uitspraak op haar beroep kon afwachten, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zou worden.