ECLI:NL:RBDHA:2020:8875
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Guinese verzoeker die een verblijfsvergunning regulier had aangevraagd op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna de verzoeker bezwaar had gemaakt en om een voorlopige voorziening vroeg, omdat hij op korte termijn de opvanglocatie moest verlaten. De voorzieningenrechter heeft besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen, op basis van de ingediende stukken.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Belangrijk was of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen had. De verzoeker had verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat werd toegewezen. De verzoeker had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en hij verbleef niet langer rechtmatig in Nederland. De voorzieningenrechter heeft het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) in overweging genomen, dat concludeerde dat de verzoeker in staat was om te reizen, ondanks zijn psychische klachten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat het BMA-advies onjuist of onzorgvuldig was. De stelling dat alleen noodzakelijke reizen naar Guinee zijn toegestaan, leidde niet tot de conclusie dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de gevraagde voorziening te treffen en er geen proceskostenveroordeling werd opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.