ECLI:NL:RBDHA:2020:8863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
AWB 20/702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van familierelatie en sociale binding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, van Turkse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken, die als verweerder optreedt. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om familie te bezoeken, maar deze aanvraag werd op 3 december 2019 afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond in een besluit van 10 januari 2020. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn familierelatie met de referenten en dat er twijfels bestaan over zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank oordeelt dat de enkele stelling van de eiser dat hij neven is van de referenten niet voldoende is om de familierelatie aan te tonen. Bovendien zijn de identiteitsbewijzen die de eiser ter zitting heeft overgelegd te laat ingediend en kunnen ze niet worden meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat zijn terugkeer naar Turkije niet voldoende gewaarborgd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, in aanwezigheid van griffier mr. M. Schaap-Huijsmans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/702
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit,
eiser
(gemachtigde: [naam 2] , tevens referent 2),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij [naam 1] (referent 1) afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
(…)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
2. Eiser heeft op 19 november 2019 een visum kort verblijf aangevraagd voor verblijf bij referent 1. Als doel is opgegeven dat eiser op familiebezoek wil komen. De aanvraag is blijkens het primaire besluit afgewezen op de hiervoor weergegeven afwijzingsgronden. In bezwaar heeft ook referent 2 zich garant gesteld voor eiser. De afwijzingsgrond aiii heeft verweerder in het bestreden besluit niet langer tegengeworpen. Eiser heeft volgens verweerder echter nog steeds zijn familierelatie met referenten 1 en 2 niet aangetoond, zodat hij daarmee ook het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Verweerder twijfelt daarnaast over eisers voornemen het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, nu niet is gebleken van voldoende sociale en economische binding van eiser met Turkije.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Het hoofddoel van zijn verblijf is het bijwonen van het verlovingsfeest en het trouwfeest van [neef] , de neef van eiser en referenten op 18 december 2019 respectievelijk 21 januari 2020. Daarnaast wil hij familie bezoeken. Vanwege de grootte van de familie is het moeilijk om bewijsstukken over te leggen dat eiser en referenten neven zijn. Eiser zal voornamelijk bij referent 2 thuis verblijven. Daarnaast is zijn tijdige terugkeer gewaarborgd. Eisers ouders, broers en zussen en veel andere familie wonen in Turkije. Daarnaast heeft hij een goed diploma als bouwingenieur en heeft hij een sollicitatiegesprek staan bij het ministerie van Defensie. Referent 2 zal er daarnaast persoonlijk op toezien dat eiser tijdig vertrekt, omdat hij in de toekomst andere familieleden over wil laten komen, waarvoor hij garant wil staan. Betaling van een waarborgsom door eiser of referent is mogelijk. Verweerder heeft voorts ten onrechte afgezien van een hoorzitting. Verweerder heeft niet gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden daartoe is besloten. Daar komt bij dat sprake is van een nieuwe weigeringsgrond in het bestreden besluit, waarover eiser niet in staat is gesteld een standpunt in te nemen. Het gaat dan om de twijfel bij verweerder over de echtheid van de overgelegde stukken of de geloofwaardigheid van de inhoud daarvan en de betrouwbaarheid van de verklaringen van eiser.
3.1
Ter zitting is aangevoerd dat eiser nog steeds naar Nederland wil komen. Hij wil het bruidspaar komen feliciteren met hun huwelijk en wil ook op bezoek bij andere familieleden. Daarnaast heeft eiser kopieën van Turkse identiteitsbewijzen meegenomen om daarmee de familieband met referenten aan te tonen. Op Turkse identiteitsbewijzen staan de voornamen van je ouders vermeld en zo kan de familieband worden nagegaan.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn familierelatie met referenten niet heeft aangetoond. De enkele stelling dat zij neven van elkaar zijn, zonder enige nadere onderbouwing is daarvoor onvoldoende. De identiteitsbewijzen die zijn meegenomen naar de zitting zijn te laat ingebracht om te kunnen worden betrokken in de onderhavige beoordeling. Eiser had deze bij zijn aanvraag of anders uiterlijk in de bezwaarfase moeten overleggen. Voor zover eiser meent dat verweerder hem er op een hoorzitting op had moeten wijzen dat hij dergelijke stukken diende over te leggen, volgt de rechtbank hem hierin niet. Uit de door eiser in bezwaar en beroep overgelegde gronden blijkt dat eiser ervan op de hoogte was dat hij de familieband met referenten diende aan te tonen om voor het door hem gevraagde visum in aanmerking te komen. Nu daarnaast ook verschillend is verklaard over de gewenste duur van het voorgenomen verblijf en dit ook niet is betwist door eiser, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.
3.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat tijdige terugkeer onvoldoende gewaarborgd is. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser onvoldoende sociale binding met Turkije heeft aangetoond. Eiser is niet getrouwd, heeft geen kinderen en gesteld nog gebleken is dat anderen van hem afhankelijk zijn. Nu eiser daarnaast geen werkzaamheden verricht in Turkije en ook overigens niet is gebleken van economische binding met Turkije, heeft verweerder ook dit onvoldoende kunnen achten.
3.4
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan slechts van horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarvan sprake is in deze zaak. De beroepsgronden slagen niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier, op 24 juni 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.