ECLI:NL:RBDHA:2020:8814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
AWB 19/9090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van afstammingsrelatie

Op 28 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, twee Ghanese kinderen, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de afwijzing van hun aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) op basis van de stelling dat zij de biologische of juridische kinderen zijn van hun referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen omdat eisers niet met een gelegaliseerde geboorteakte hebben aangetoond dat zij de kinderen zijn van referente. De verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de geboortes te laat zijn geregistreerd en dat de overgelegde documenten niet gelegaliseerd zijn, waardoor de inhoudelijke juistheid niet kan worden vastgesteld. Eisers hebben aangevoerd dat zij in bewijsnood verkeren en dat verweerder hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om een DNA-onderzoek uit te voeren.

De rechtbank oordeelt dat de door eisers overgelegde geboorteaktes niet gelegaliseerd zijn en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen goede reden is gegeven voor de bewijsnood. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de relatie tussen referente en eisers niet is aangetoond, waardoor er geen sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven volgens artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer 2]
hierna samen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. el Hajoui).

Procesverloop

Bij separate besluiten van 15 maart 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen die namens eisers zijn ingediend tot verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) in de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen.
Bij besluit van 25 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden via een Skype-videoverbinding op 13 augustus 2020. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens hebben deelgenomen aan de zitting [A] , referente, en K. Mensah, tolk.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 2001 en eiseres is geboren op [geboortedag 2] 2003. Eisers bezitten de Ghanese nationaliteit. Eisers beogen verblijf bij referente.
2. Verweerder heeft de aanvragen bij de primaire besluiten afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet met een gelegaliseerde geboorteakte is aangetoond dat eisers de biologische of juridische kinderen zijn van referente. Ten aanzien van de geboorteregistratie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de geboortes zeer tardief zijn geregistreerd. Daarom wordt minder waarde gehecht aan de inhoud van deze aktes. Daarnaast blijkt uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 4 februari 2019, dat de afschriften van de inschrijvingen in het geboorteregister niet zijn gelegaliseerd, waardoor niet kan worden vastgesteld of de documenten bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven, en verder kan ook niet vastgesteld worden of de documenten inhoudelijk juist zijn. Als verweerder er van uit moet gaan dat eisers de biologische kinderen van referente zijn, is bovendien niet onderbouwd dat daadwerkelijk invulling is gegeven aan het gezinsleven, aldus verweerder.
3. Eisers verwijzen ten aanzien van de geboorteaktes naar het Vaststellingsbesluit algemene ambtsberichten inzake legalisatie en verificatie documenten uit Ghana, India en Nigeria (het Vaststellingsbesluit). Eisers voeren aan dat zij gelegaliseerde geboorteaktes hebben overgelegd, waardoor die geschikt zijn om in Nederland te gebruiken. Eisers verwijzen ook naar de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken. Verificatie kan plaatsvinden in geval van twijfel aan de geboorteaktes. Volgens eisers verkeren zij in bewijsnood om de inhoud van de geboorteaktes aan te tonen omdat zij niet in het ziekenhuis zijn geboren, zij niet naar school zijn geweest en zij ook niet zijn gedoopt. Eisers voeren aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om een DNA-onderzoek uit te laten voeren om de afstammingsrelatie vast te stellen. In beroep hebben eisers een ‘custody order’, foto’s, betaalbewijzen en een uitdraai van Whatsapp-gesprekken ingebracht.
3.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eisers overgelegde geboorteaktes niet zijn gelegaliseerd. De verwijzing naar het Vaststellingsbesluit, kan eisers niet baten. Zoals eisers zelf in de gronden van beroep ook hebben opgemerkt, is het Vaststellingsbesluit vervallen. Omdat eisers geen (aanvullende) objectieve bewijsstukken hebben overgelegd, heeft verweerder ook geen verificatieonderzoek hoeven aanbieden. Verweerder heeft eisers ook geen DNA-onderzoek hoeven aanbieden, omdat verweerder zich in het bestreden besluit en het verweerschrift terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers geen goede reden hebben gegeven waarom zij in bewijsnood verkeren. Ten aanzien van de geboorte-aktes die eisers in beroep hebben ingebracht, is de rechtbank van oordeel dat deze niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken, omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat deze stukken eerst moeten worden onderzocht door het Bureau Documenten. Dat dit volgens eisers niet nodig is omdat de stukken al zijn gelegaliseerd, volgt de rechtbank niet. Legalisatie biedt geen uitsluitsel over de inhoudelijke juistheid van het betreffende document (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2883, rechtsoverweging 4.1.). Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze stukken de afstammingsrelatie tussen referente en eisers niet aantonen, en geen aanknopingspunten bieden voor verificatie.
4. Eisers voeren aan dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tussen ouders en kind vanaf de geboorte van het kind een familieband bestaat, die, behoudens exceptionele omstandigheden, niet verbroken kan worden. Hoewel sprake is van een relatie op afstand, zijn er volgens eisers geen omstandigheden door verweerder aangevoerd op grond waarvan de relatie als verbroken dient te worden aangemerkt. Referente heeft eisers achtergelaten bij hun grootmoeder, die inmiddels is overleden. De overlijdensakte hebben eisers overgelegd. Eisers hebben nu niemand die voor hen zorgt. Eiseres is bij het koken ernstig verbrand geraakt aan haar benen en is toen naar buiten gekropen totdat iemand haar op straat vond.
4.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld, dat nu de afstammingsrelatie tussen referente en eisers niet is aangetoond, er geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5. Voor zover eisers aanvoeren dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank dat het horen volgens vaste rechtspraak een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure vormt en dat daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 augustus 2020 gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.