ECLI:NL:RBDHA:2020:8812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
AWB 19/7278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtigingen tot voorlopig verblijf voor nareizigers asiel op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van aanvragen tot verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) voor nareizigers asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, die de Syrische nationaliteit bezitten, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2019, waarin hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen officiële identificerende documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun identiteit, wat door verweerder als reden voor de afwijzing is aangevoerd. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de stelling dat zij bewijsnood hebben, niet overtuigend geacht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijsnood is, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het ontbreken van officiële documenten hen niet is toe te rekenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overgelegde documenten, zoals geboorteaktes en huwelijksakten, niet als substantieel bewijs voor de identiteit van eisers kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer [V-nummer 2]
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer 3]
hierna samen aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui ).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) voor het doel ‘nareizigers asiel’ afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden via een Skype-videoverbinding op 13 augustus 2020. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1989, eiseres 2 is geboren op [geboortedag 2] 1993 en eiser is geboren op [geboortedag 3] 1995. Eisers bezitten de Syrische nationaliteit. Eisers beogen verblijf bij hun moeder, [A] , referente. Op 26 juli 2017 is namens eisers een aanvraag ingediend tot verlening van mvv’s. Deze aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen. Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 augustus 2019 (AWB 18/8264) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 oktober 2018 vernietigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd dat eisers hun identiteit niet hebben aangetoond en geen identificerende documenten hebben overgelegd. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eisers niet in het bezit zijn (geweest) van een identiteitskaart omdat zij zich in Syrië dienen te legitimeren bij de vele controleposten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bewijsnood voor officiële documenten omtrent de identiteit van eisers, en dat er geen substantieel indicatief bewijs ter onderbouwing van de identiteit van eisers is overgelegd. Gelet op het voorgaande is volgens verweerder terecht afgezien van nader onderzoek.
3. Eisers voeren aan dat zij de feitelijke gezinsband met referente voldoende hebben onderbouwd met de tot hun beschikking staande documenten. Eisers voeren aan dat zij een verschoonbare reden hebben gegeven voor het niet aanleveren van originele documenten. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de aanwezigheid van bewijsnood en een DNA-onderzoek of een identificerend gehoor moeten aanbieden, aldus eisers.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Een vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw moet zowel de gestelde identiteit, als de familierechtelijke relatie met de referent aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten kan overleggen, moet hij aannemelijk maken dat het ontbreken daarvan hem niet is toe te rekenen (bewijsnood). Verweerder hanteert bij de beoordeling van nareisaanvragen een vaste gedragslijn die inmiddels is opgenomen in Werkinstructie 2018/20: Nader onderzoek in de nareisprocedure. Volgens deze vaste gedragslijn betrekt verweerder, ongeacht de vraag of sprake is van bewijsnood aan de zijde van de vreemdeling, ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten bij de beoordeling of een vreemdeling de door hem of haar gestelde identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk heeft gemaakt. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die de vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun identiteit. Namens eisers zijn kopieën en vertalingen van de volgende documenten overgelegd:
- aktes van geboorte, doop en ongehuwd zijn van alle drie de kinderen;
- geboorteaktes;
- huwelijksakte;
- uittreksel uit het register voor Arabische Syrische burgers;
- uittreksel uit de burgerlijke persoonsregistratie;
- gezinsboekje;
- foto’s.
3.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de huwelijksakte en het uittreksel uit de burgerlijke persoonsregistratie geen informatie bevatten over de identiteit van eisers, waardoor deze stukken niet kunnen worden aangemerkt als substantieel indicatief bewijs van de identiteit van eisers. Aan de aktes van geboorte, doop en ongehuwd zijn, de geboorteaktes en het uittreksel uit het register voor Arabische Syrische burgers en de foto’s, kan een beperkte waarde worden toegekend omdat hiermee een ander rechtsfeit wordt aangetoond dan met een identiteitsvaststellend document. Daarnaast zijn de aktes van geboorte, doop en ongehuwd zijn, niet van overheidswege uitgegeven. Gesteld noch gebleken is dat aan deze documenten bepaalde officiële documenten ten grondslag hebben gelegen. Er kan minder waarde worden gehecht aan documenten die zijn afgegeven op basis van eigen verklaringen. Dit geldt ook voor de foto’s waarop geen persoonsgegevens vermeld zijn. De door eisers ingebrachte stukken bevatten verder ook geen pasfoto waardoor er een minder grote waarde aan gehecht wordt voor de identiteitsvaststelling. Gelet hierop overtuigen de aktes van geboorte, doop en ongehuwd zijn niet qua identiteitsvaststellende documenten en is er geen sprake van substantieel indicatief bewijs ten aanzien van de identiteit van eisers, aldus verweerder.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bovengenoemde documenten geen substantieel bewijs voor de identiteit van eisers vormen. Verweerder heeft gewezen op het Algemeen Ambtsbericht Syrië van 9 oktober 2017, waaruit blijkt dat er in Syrië een algemene identificatieplicht geldt voor burgers vanaf veertien jaar en dat deze identificatieplicht ook gold in 2012, het jaar waarin eisers stellen Syrië te hebben verlaten. In dat kader heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers geen op de persoon toegespitste verklaring hebben gegeven waarom zij niet over officiële identificerende documenten beschikken, en ook geen verklaring hebben gegeven over de wijze waarop zij zich in Syrië hebben gehandhaafd zonder identificerend document. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht geen bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van het ontbreken van officiële Syrische identiteitsdocumenten. Verweerder was hierdoor ook niet gehouden een aanvullend onderzoek naar de identiteit van eisers aan te bieden.
3.5.
Omdat de identiteit van eisers niet aannemelijk is en dit een zelfstandige reden is voor de afwijzing van de aanvraag, komt de rechtbank aan de beoordeling van de beroepsgronden inzake de gestelde familierelatie met referente niet toe. De rechtbank verwijst ten aanzien hiervan, net als verweerder op pagina 2 van het verweerschrift, naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:576, rechtsoverweging 9).
4. Eisers beroepen zich verder op artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Op grond daarvan mag een verzoek om gezinshereniging niet louter worden afgewezen vanwege het ontbreken van officiële bewijsstukken. Eisers wijzen in dit kader ook op pagina 22 e.v. van de richtsnoeren van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Als bewijsmiddelen voor het aantonen van familiebanden kunnen volgens de richtsnoeren ook schriftelijke/ mondelinge verklaringen van de indieners, gesprekken met de gezinsleden of onderzoek naar de situatie in het buitenland dienen. Deze verklaringen kunnen dan bijvoorbeeld worden bevestigd door ondersteunend bewijs als documenten, audiovisueel materiaal, fysieke bewijsstukken of kennis van specifieke feiten.
4.1.
Zoals volgt uit het voorgaande, heeft verweerder de aanvraag conform de nieuwe vaste gedragslijn in nareiszaken beoordeeld. Alle overgelegde documenten en afgelegde verklaringen zijn bij de besluitvorming betrokken. Nu de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder in nareiszaken volgens de Afdeling in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508) en van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3146)), faalt de beroepsgrond.
5. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden en obstakels van dit specifieke geval, waarmee eisers en referente te maken hebben gehad.
5.1.
Ter zitting is namens eisers toegelicht dat hiermee wordt gedoeld op de omstandigheid dat sprake is van een christelijk gezin en dat eiser bij terugkeer zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen. Deze omstandigheden kunnen echter niet afdoen aan de tegenwerping van verweerder, dat eisers hun identiteit niet hebben aangetoond, en dat eisers geen identificerende documenten hebben overgelegd.
6. Met betrekking tot de stelling van eisers dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 augustus 2020 gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.