De kinderrechter acht bij de beoordeling van het verzoek het volgende relevant.
[minderjarige 1] is een jongen van nu veertien jaar oud. Hij heeft een 1Q21.1 deletiesyndroom met MCDD (meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis), waardoor hij ernstig is verstoord in zijn sociale emotionele ontwikkeling.
Er is al lange tijd geen contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder. De vader meent dit contact niet tegen te staan maar dat [minderjarige 1] dit niet wil en daarvoor redenen heeft. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zijn moeder hem over straat sleepte, hem uit auto’s heeft getrokken, hem meerdere keren per dag pijn deed en dat [minderjarige 1] bang is dat hij zijn moeder wat zal aandoen, aldus de vader.
De afgelopen jaren is geprobeerd om te komen tot herstel van het contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder. Daartoe is een traject bij het Curium-LUMC gestart bestaande uit individuele therapie voor [minderjarige 1] en systeemtherapie voor de ouders. Op 27 november 2019 heeft het Curium-LUMC een eindverslag met betrekking tot deze trajecten opgesteld waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
In de individuele therapie, waarin vader de rol van co-regulator had – wordt geconcludeerd dat [minderjarige 1] een sociaal-emotioneel zeer kwetsbare jongen is wat zich vooral uit in de zeer beperkte emotieregulatie. Zijn kwetsbaarheid wordt vergroot door de situatie waarin hij opgroeit waarbij zijn ouders onmogelijk het ouderschap samen kunnen vormgeven. Individuele therapie gericht op veranderingsgerichtheid voor [minderjarige 1] zelf lijkt op dit moment te hoog gegrepen gezien zijn grote kwetsbaarheid op sociaal-emotioneel gebied. Hij raakt snel ontregeld door een tal van zaken, die vaak ook losstaan van de thuissituatie, maar inherent zijn aan zijn persoonlijkheid. Therapie gericht op verwerken van trauma rondom moeder, lijkt op dit moment niet wenselijk/haalbaar. Zijn eigen kwetsbaarheid en zijn loyaliteit naar vader is zo groot, dat ondanks eventuele vervanging van de rol als co-regulator (
vader)therapie gericht op dit doel niet haalbaar is.
Met betrekking tot de systeemtherapie is het volgende vermeld. Er zijn het afgelopen jaar 8 gesprekken geweest apart met de moeder en de vader van [minderjarige 1] . Deze gesprekken hadden als doel om het proces van mogelijke toenadering tussen [minderjarige 1] en zijn moeder te kunnen ondersteunen en beide ouder hierin mee te nemen. In de gesprekken met beide ouders wordt duidelijk dat ze allebei het beste willen voor hun kinderen en ze willen dat het goed gaat met hen, ieder vanuit hun eigen perspectief. Beide ouders hebben sterke ideeën over de andere ouder. Vader is ervan overtuigd (op basis van signalen die hij onder andere van de kinderen krijgt) dat moeder ernstige psychiatrische problemen heeft en daardoor niet goed op de kinderen kan afstemmen. Dat de kinderen zich mogelijk in een loyaliteitsconflict tussen ouders bevinden en daardoor bij moeder en bij vader en ander beeld schetsen over de andere ouder kan vader niet weerhouden om met zijn kinderen gesprek te gaan, ook wanneer er negatief gesproken wordt over moeder. (..) Vader staat niet open voor gesprekken over de afstemming rondom het ouderschap. Hij is op zich bereid om gesprekken te voeren, maar er wordt niet verwacht dat dit zal resulteren in een verandering van zijn kijk op de huidige situatie. De conclusie van Curium is dat er geen mogelijkheid wordt gezien om de gesprekken met ouders door te zetten, omdat er geen wezenlijke verandering van visie mogelijk lijkt. Daarnaast bestaat het gevaar dat wanneer deze gesprekken wel gevoerd worden, met beide ouders apart, het standpunt/visie van hen alleen maar verder verhardt. Dit zorgt ervoor dat de kinderen klem zitten.
Als slotconclusie naar aanleiding van de evaluatie meldt het Curium-LUMC dat zelfs aangepaste therapie gericht op de traumatisering van de interactie met moeder in het geheel niet van start kan komen en dat hierin ook geen mogelijkheid en voornamelijk een contra-indicatie wordt gezien om dit opnieuw op dit moment (hier of elders) op te starten. In de systeemtherapie is gebleken dat geen van de ouders tot een wezenlijk perspectiefverschuiving kunnen komen ten aanzien van hun ex-partner en daarmee de verweven relatie met [minderjarige 1] . Dit betekent dat ook de systeemtherapie niet tot een resultaat kan leiden die voor [minderjarige 1] tot een evenwichtigere relatie met beide ouders zou kunnen leiden. Contactherstel tussen [minderjarige 1] en moeder is daarom niet aan de orde en Curium-LUMC ziet niet de mogelijkheid om dit voor elkaar te krijgen.
Tegen de achtergrond van dit advies, de vaststelling dat de beperkte emotieregulatie van [minderjarige 1] ook triggers kent die ook buiten de verstoorde ouderrelatie liggen en de sterke afhankelijkheid met betrekking tot de vader, is onvoldoende toegelicht in welk opzicht een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] met een opnieuw een traject tot herstel van het contact met de moeder dan wel succesvol zou kunnen zijn. Temeer niet omdat het Curium-LUMC in november 2019 contra-indicaties zag om op dat moment het traject tot herstel van contact aldaar of elders opnieuw op te starten. De kinderrechter betrekt hierin voorts dat onduidelijk is in hoeverre die contra-indicaties zijn weggenomen. Ook is onduidelijk welke instelling een dergelijk traject op zich zou kunnen nemen en welk – ander – traject dan het Curium-LUMC zij daarbij voor ogen hebben. Weliswaar kan een uithuisplaatsing tot gevolg hebben dat [minderjarige 1] los van zijn vader komt wat er toe kan bij dragen dat zijn beeld van de moeder wordt bijgesteld, maar de verstoorde ouderrelatie blijft bestaan. Het is de vraag of [minderjarige 1] gelet op zijn sociaal-emotionele kwetsbaarheid en meervoudige complexe ontwikkelingstoornis daarmee kan (leren) omgaan.
Dit alles zou kunnen betekenen dat een uithuisplaatsing niet tot het beoogde doel kan leiden terwijl de gevolgen daarvan voor [minderjarige 1] zeer ingrijpend en wellicht onomkeerbaar zijn. Daarom wordt het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen.