ECLI:NL:RBDHA:2020:8761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
C/09/594062 / JE RK 20-1312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met complexe ontwikkelingsstoornis

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2006, vanwege ernstige zorgen over zijn sociale en emotionele ontwikkeling. Het verzoek werd ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die stelde dat er een patroon van ouderverstoting zichtbaar was en dat de vader van [minderjarige 1] geen contact tussen hem en zijn moeder toestond. De moeder stemde in met de uithuisplaatsing, terwijl de vader verweer voerde. De kinderrechter heeft de zaak behandeld na een eerdere mondelinge behandeling die was onderbroken door een wrakingsverzoek van de vader, dat was afgewezen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] lijdt aan een meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis en dat er al lange tijd geen contact is tussen hem en zijn moeder. Ondanks eerdere pogingen tot contactherstel, waaronder therapieën, is er geen vooruitgang geboekt. De kinderrechter concludeert dat de uithuisplaatsing niet het gewenste effect zal hebben, gezien de kwetsbaarheid van [minderjarige 1] en de aanhoudende problematiek tussen de ouders. De kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen en aanbevolen dat de gecertificeerde instelling de Raad voor de Kinderbescherming inschakelt voor verder onderzoek naar mogelijke interventies.

De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter de ernst van de situatie benadrukte en de onmacht van beide ouders constateerde. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan een oplossing voor de problematiek rondom [minderjarige 1].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudig kamer
Zaaksgegevens: C/09/594062 / JE RK 20-1312
Datum uitspraak: 29 juli 2020

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 8 juni 2020 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.I. Geerling te Den Haag,
en

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: ----.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 30 juni 2020 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld gecombineerd met het aangehouden verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling (
C/09/581963).
Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de GI] namens Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de moeder met haar advocaat;
- de vader.
De mondelinge behandeling op die datum is vervolgens onderbroken in verband met een wrakingsverzoek van de vader ter zitting. Dit wrakingsverzoek is bij beslissing van 10 juli 2020 van de wrakingskamer afgewezen.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 14 juni 2020, wederom gecombineerd met het verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling en aanvullende voorwaardelijke verzoeken met betrekking tot het gezag over [minderjarige 1] (
C/09/581963).
Daarbij zijn verschenen:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
[minderjarige 1] heeft bij brief van 24 juni 2020 zijn mening kenbaar gemaakt.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van 1 februari 2001 tot 31 januari 2019.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 23 november 2018 is – voor zover hier aan de orde – bepaald dat de minderjarige [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vader.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2019 is – voor zover hier aan de orde – de ondertoezichtstelling van beide kinderen verlengd van 23 december 2019 tot 23 december 2020, met behoud van Stichting Jeugdbescherming west als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Verzoek

Het verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een instelling met een specialisatie op het gebied van autisme voor de duur van 6 maanden en dit verzoek uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte. De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

De gecertificeerde instelling heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er een patroon zichtbaar is van ouderverstoting en dat de vader [minderjarige 1] geen permissie geeft om zijn moeder te ontmoeten. Er is in het verleden – onder meer met schriftelijke aanwijzingen – geprobeerd om de situatie voor [minderjarige 1] te verbeteren en contact met de moeder te herstellen. De vader heeft hieraan niet mee gewerkt. Hij heeft niet meegewerkt aan de noodzakelijk geachte systeemgesprekken, aan een NIFP-onderzoek en vervult geen activerende rol naar [minderjarige 1] om tot contactherstel te komen.
De stellige overtuiging van [minderjarige 1] en de vader dat moeder niet deugt is vastgezet en lijkt in de huidige situatie niet te beïnvloeden. Als [minderjarige 1] zijn moeder ziet reageert hij met agressie. Of dit komt vanuit zijn eigen overtuigingen of vanuit de overtuigingen van zijn vader is moeilijk te zeggen. Het wordt [minderjarige 1] maar ook moeder, vader en het jongere broertje [minderjarige 2] gegund dat er meer harmonie komt in het gezin. De veronderstelling is dat als de situatie niet verandert er nooit contact zal zijn tussen [minderjarige 1] en zijn moeder. Om dit mogelijk te maken is uithuisplaatsing de enige optie die overblijft. [minderjarige 1] zou in een instelling moeten worden geplaatst waar hij planmatig wordt begeleid en een traject wordt opgestart om tot contactherstel te komen.
De kinderrechter acht bij de beoordeling van het verzoek het volgende relevant.
[minderjarige 1] is een jongen van nu veertien jaar oud. Hij heeft een 1Q21.1 deletiesyndroom met MCDD (meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis), waardoor hij ernstig is verstoord in zijn sociale emotionele ontwikkeling.
Er is al lange tijd geen contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder. De vader meent dit contact niet tegen te staan maar dat [minderjarige 1] dit niet wil en daarvoor redenen heeft. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zijn moeder hem over straat sleepte, hem uit auto’s heeft getrokken, hem meerdere keren per dag pijn deed en dat [minderjarige 1] bang is dat hij zijn moeder wat zal aandoen, aldus de vader.
De afgelopen jaren is geprobeerd om te komen tot herstel van het contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder. Daartoe is een traject bij het Curium-LUMC gestart bestaande uit individuele therapie voor [minderjarige 1] en systeemtherapie voor de ouders. Op 27 november 2019 heeft het Curium-LUMC een eindverslag met betrekking tot deze trajecten opgesteld waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
In de individuele therapie, waarin vader de rol van co-regulator had – wordt geconcludeerd dat [minderjarige 1] een sociaal-emotioneel zeer kwetsbare jongen is wat zich vooral uit in de zeer beperkte emotieregulatie. Zijn kwetsbaarheid wordt vergroot door de situatie waarin hij opgroeit waarbij zijn ouders onmogelijk het ouderschap samen kunnen vormgeven. Individuele therapie gericht op veranderingsgerichtheid voor [minderjarige 1] zelf lijkt op dit moment te hoog gegrepen gezien zijn grote kwetsbaarheid op sociaal-emotioneel gebied. Hij raakt snel ontregeld door een tal van zaken, die vaak ook losstaan van de thuissituatie, maar inherent zijn aan zijn persoonlijkheid. Therapie gericht op verwerken van trauma rondom moeder, lijkt op dit moment niet wenselijk/haalbaar. Zijn eigen kwetsbaarheid en zijn loyaliteit naar vader is zo groot, dat ondanks eventuele vervanging van de rol als co-regulator (
vader)therapie gericht op dit doel niet haalbaar is.
Met betrekking tot de systeemtherapie is het volgende vermeld. Er zijn het afgelopen jaar 8 gesprekken geweest apart met de moeder en de vader van [minderjarige 1] . Deze gesprekken hadden als doel om het proces van mogelijke toenadering tussen [minderjarige 1] en zijn moeder te kunnen ondersteunen en beide ouder hierin mee te nemen. In de gesprekken met beide ouders wordt duidelijk dat ze allebei het beste willen voor hun kinderen en ze willen dat het goed gaat met hen, ieder vanuit hun eigen perspectief. Beide ouders hebben sterke ideeën over de andere ouder. Vader is ervan overtuigd (op basis van signalen die hij onder andere van de kinderen krijgt) dat moeder ernstige psychiatrische problemen heeft en daardoor niet goed op de kinderen kan afstemmen. Dat de kinderen zich mogelijk in een loyaliteitsconflict tussen ouders bevinden en daardoor bij moeder en bij vader en ander beeld schetsen over de andere ouder kan vader niet weerhouden om met zijn kinderen gesprek te gaan, ook wanneer er negatief gesproken wordt over moeder. (..) Vader staat niet open voor gesprekken over de afstemming rondom het ouderschap. Hij is op zich bereid om gesprekken te voeren, maar er wordt niet verwacht dat dit zal resulteren in een verandering van zijn kijk op de huidige situatie. De conclusie van Curium is dat er geen mogelijkheid wordt gezien om de gesprekken met ouders door te zetten, omdat er geen wezenlijke verandering van visie mogelijk lijkt. Daarnaast bestaat het gevaar dat wanneer deze gesprekken wel gevoerd worden, met beide ouders apart, het standpunt/visie van hen alleen maar verder verhardt. Dit zorgt ervoor dat de kinderen klem zitten.
Als slotconclusie naar aanleiding van de evaluatie meldt het Curium-LUMC dat zelfs aangepaste therapie gericht op de traumatisering van de interactie met moeder in het geheel niet van start kan komen en dat hierin ook geen mogelijkheid en voornamelijk een contra-indicatie wordt gezien om dit opnieuw op dit moment (hier of elders) op te starten. In de systeemtherapie is gebleken dat geen van de ouders tot een wezenlijk perspectiefverschuiving kunnen komen ten aanzien van hun ex-partner en daarmee de verweven relatie met [minderjarige 1] . Dit betekent dat ook de systeemtherapie niet tot een resultaat kan leiden die voor [minderjarige 1] tot een evenwichtigere relatie met beide ouders zou kunnen leiden. Contactherstel tussen [minderjarige 1] en moeder is daarom niet aan de orde en Curium-LUMC ziet niet de mogelijkheid om dit voor elkaar te krijgen.
Tegen de achtergrond van dit advies, de vaststelling dat de beperkte emotieregulatie van [minderjarige 1] ook triggers kent die ook buiten de verstoorde ouderrelatie liggen en de sterke afhankelijkheid met betrekking tot de vader, is onvoldoende toegelicht in welk opzicht een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] met een opnieuw een traject tot herstel van het contact met de moeder dan wel succesvol zou kunnen zijn. Temeer niet omdat het Curium-LUMC in november 2019 contra-indicaties zag om op dat moment het traject tot herstel van contact aldaar of elders opnieuw op te starten. De kinderrechter betrekt hierin voorts dat onduidelijk is in hoeverre die contra-indicaties zijn weggenomen. Ook is onduidelijk welke instelling een dergelijk traject op zich zou kunnen nemen en welk – ander – traject dan het Curium-LUMC zij daarbij voor ogen hebben. Weliswaar kan een uithuisplaatsing tot gevolg hebben dat [minderjarige 1] los van zijn vader komt wat er toe kan bij dragen dat zijn beeld van de moeder wordt bijgesteld, maar de verstoorde ouderrelatie blijft bestaan. Het is de vraag of [minderjarige 1] gelet op zijn sociaal-emotionele kwetsbaarheid en meervoudige complexe ontwikkelingstoornis daarmee kan (leren) omgaan.
Dit alles zou kunnen betekenen dat een uithuisplaatsing niet tot het beoogde doel kan leiden terwijl de gevolgen daarvan voor [minderjarige 1] zeer ingrijpend en wellicht onomkeerbaar zijn. Daarom wordt het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen.
Tot slot: de kinderrechter constateert dat binnen dit gezin sprake is van forse ouderproblematiek waarin [minderjarige 1] en zijn broer klem zitten. Alle interventies tot nu toe hebben niet tot verbetering van de situatie voor de kinderen geleid. De kinderrechter kan niet anders dan constateren dat de ouders beiden onmachtig zijn. De vader is bovendien inmiddels zo overtuigd geraakt van het samenspannen van de jeugdbeschermer met de moeder dat er geen enkele samenwerking meer mogelijk is. De kinderrechter geeft de gecertificeerde instelling daarom in overweging om de raad voor de kinderbescherming onderzoek te laten doen en te adviseren naar mogelijke interventies om uit de impasse te komen waarin de ouders en [minderjarige 1] verkeren.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020 door mr. H.M. Boone, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.D. Muntz als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.