ECLI:NL:RBDHA:2020:8753
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van vreemdeling
Op 4 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Marokko, die gepland stond voor 7 september 2020. De verzoeker stelde dat zijn uitzetting in strijd was met zijn recht op een eerlijk proces, omdat hij niet in staat zou zijn om de zitting bij te wonen waarin zijn beroep tegen de toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel behandeld zou worden. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 72 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) overwogen dat het belang van de uitzetting zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker om bij de zitting aanwezig te zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel niet in de weg staat aan de bevoegdheid tot uitzetting en dat de gemachtigde van de verzoeker namens hem kan optreden tijdens de zitting. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken, hoewel niet op een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.