ECLI:NL:RBDHA:2020:8737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende bewijs van afhankelijkheidsrelatie en identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een vreemdeling zonder bekendheid van nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke was afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag was afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs dat eiseres daadwerkelijke zorgtaken verricht voor haar kind, dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van het oude beleid, en dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet had aangetoond. Eiseres had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die was afgewezen en in rechte vast was komen te staan. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had getoetst aan het beleid dat gold ten tijde van de besluitvorming en dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie die eiseres het recht op verblijf zou geven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiseres geen paspoort had overgelegd, wat haar positie verder verzwakte. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om hun identiteit en de afhankelijkheidsrelatie met hun kinderen aan te tonen om in aanmerking te komen voor verblijfsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Artan).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen en het aan haar opgelegde inreisverbod gehandhaafd.
Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Zowel eiseres als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1994 en heeft een onbekende nationaliteit.
1.2
Eiseres heeft in 2016 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met verblijfsdoel ‘familie en gezin’ (artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Deze aanvraag is in juni 2016 afgewezen en staat in rechte vast.
1.3
Eiseres heeft op 16 mei 2018 een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Zij wenst te verblijven bij [A] (hierna: referente). Eiseres vormt een gezin met [A] en haar vader. [A] is geboren op [geboortedag] 2015 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Door verweerder is de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat zij rechten kan ontlenen aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354; arrest Chavez-Vilchez).
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Uit de door eiseres overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat zij daadwerkelijke zorgtaken verricht ten behoeve van referente. Daarom blijkt niet dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen referente en eiseres dat referente gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiseres een verblijfsrecht wordt geweigerd. Ook heeft eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aangetoond. Eiseres heeft gesteld noch met stukken onderbouwd dat zij heeft geprobeerd aan stukken te komen ter onderbouwing van haar identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit niets blijkt dat eiseres niet in het bezit zou kunnen komen van deze stukken. Eiseres wordt door verweerder niet gevolgd in haar stelling dat zij een inwilligende beschikking nodig heeft om een paspoort te verkrijgen.
3. Eiseres voert in beroep, kort samengevat, het volgende aan.
Gelet op de indiening van de aanvraag op 16 mei 2018, derhalve voor de wijziging van het beleid WBV 2018/4, had verweerder aan het oude beleid moeten toetsen (te weten WBV 2017/9). Deze toets bestaat uit beantwoording van de vraag of eiseres daadwerkelijk zorg- en/of opvoedingstaken verricht, ongeacht de omvang en de frequentie. Er is reeds jarenlang sprake van een gezinssituatie, waarbij partijen sinds augustus 2013 op hetzelfde adres samenleven als gezin. Door eiseres is een groot aantal stukken ter onderbouwing van deze stellingen overgelegd. Niet duidelijk is welke stukken volgens verweerder nog ontbreken.
Eiseres is verder van mening dat zij ten onrechte niet is vrijgesteld van het paspoortvereiste. Door eiseres is aangegeven dat zij met de inwilligende beschikking een paspoort kan verkrijgen, die zij dan aan verweerder kan overleggen. Door eiseres is tot slot aangegeven dat het paspoortvereiste niet voortvloeit uit artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), uitsluitend is van belang dat zij de moeder is van [A] .
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Afhankelijkheidsverhouding, invulling van zorgtaken
5.1
Verweerder heeft het beleid ten aanzien van het arrest Chavez-Vilchez na het indienen van onderhavige aanvraag (d.d. 16 mei 2018) gewijzigd. Op 21 juni 2018 is de WBV 2018/4 in werking getreden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft getoetst aan het beleid zoals dat gold ten tijde van de besluitvorming, te weten de WBV 2018/4. Dat is namelijk het algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt. Weliswaar gelden in het vreemdelingenrecht afwijkende regels voor reguliere verblijfsaanvragen, maar de aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER is geen reguliere verblijfsaanvraag.
Verweerder heeft zich daarbij overigens terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een aanscherping van het beleid, maar slechts van een verduidelijking van de jurisprudentie. In dit kader verwijst de rechtbank tevens naar de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235, waaruit volgt dat met de aanpassing in WBV 2018/4 ten aanzien van de marginale opvoedingstaken, het beleid meer in lijn is gebracht met het arrest Chavez-Vilchez.
Dat verweerder terecht heeft getoetst aan het beleid zoals dat gold ten tijde van de besluitvorming volgt ook uit de declaratoire aard van het gevraagde verblijfsrecht. Deze declaratoire aard maakt namelijk dat verweerder er niet toe is gehouden een declaratoir verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU vast te stellen als dat niet van rechtswege of daadwerkelijk bestaat. Verweerder is ook niet bevoegd om begunstigend beleid te voeren.
6.1
De rechtbank overweegt voorts dat de beoordeling van de zorgtaken onderdeel uitmaakt van de beoordeling van de vraag of tussen de vreemdeling en het minderjarige kind sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat het minderjarige kind gedwongen zou zijn de vreemdeling te volgen en daarmee het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Dat is het bepalende criterium. De beoordeling van de zorgtaken is daarmee altijd een feitelijke beoordeling van alle individuele omstandigheden, ongeacht de uitgangspunten die verweerder daarover in zijn beleid opneemt.
6.2
Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de bewijslast om aan te tonen dat er sprake is van de hier bedoelde afhankelijkheidsrelatie tussen de derdelander ouder en het kind dat Unieburger is primair bij de derdelander ouder ligt.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zorgtaken niet zijn aangetoond. Eiseres heeft geen stukken overgelegd die ingaan op de zorgtaken die zij voor haar dochter verricht. De reeks overgelegde stukken zien op de onderbouwing dat eiseres met haar partner en hun dochter in familierechtelijke relatie staan en dat zij met elkaar samenwonen. Overigens is op dit punt door verweerder terecht opgemerkt dat in de eerder genoemde procedure in rechte is vast komen te staan dat tussen eiseres en haar partner geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. De foto’s, zonder nadere toelichting, geven ook geen volledig beeld. De rechtbank wijst in dit verband op de brief van verweerder aan eiseres van 6 november 2018, waaruit blijkt welke informatie nodig was om de aanvraag te beoordelen en welke concrete vragen eiseres op dit punt diende te beantwoorden. In deze opsomming is expliciet verzocht om stukken waaruit blijkt dat eiseres daadwerkelijke zorg heeft voor haar kind en zijn voorbeelden gegeven van stukken die kunnen dienen ter onderbouwing van dit standpunt. Ook is aan eiseres een vijftal vragen voorgelegd ter beantwoording waaruit de zorgtaken zouden kunnen blijken. Door eiseres is nagelaten deze concrete informatie aan te leveren. Ter zitting is door de gemachtigde van eiseres gewezen op de lijst in het beroepsschrift van de aangeleverde stukken. Deze stukken zijn uit de periode van de artikel 8 EVRM aanvraag. Recente, objectieve stukken van na 2015/2016 ontbreken. Zoals verweerder ter zitting nogmaals heeft toegelicht kan bijvoorbeeld een verklaring van de kinderopvang van [A] waaruit blijkt dat eiseres [A] regelmatig brengt of haalt, onder meer dienen ter onderbouwing.
Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en haar kind niet is gebleken van de in het arrest Chavez-Vilchez bedoelde afhankelijkheidsrelatie. Eiseres kan daarom geen rechten ontlenen aan artikel 20 van het VWEU.
Identiteit en nationaliteit van eiseres
7. De rechtbank overweegt verder dat verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het HvJ EU van 17 februari 2005 inzake Oulane, kenmerk C-215/03 terecht heeft gesteld dat volgens het Unierecht en volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU een lidstaat een bewijs van identiteit en nationaliteit mag verlangen van de vreemdeling, die op zijn grondgebied wenst te verblijven, met als doel te onderzoeken of een vreemdeling aan de relevante voorwaarden voldoet voor erkenning van zijn verblijfsrecht. Een lidstaat moet in zaken als de onderhavige immers kunnen vaststellen of de vreemdeling een derdelander is die al dan niet een verblijfsrecht in een ander lidstaat heeft. De vaststelling hiervan is mede van belang voor de beantwoording van de vraag of het ontzeggen van het recht om in een lidstaat te verblijven ertoe zal leiden dat de minderjarige Unieburger zal worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten.
Niet in geschil is dat eiseres geen paspoort heeft overgelegd. De gemachtigde van eiseres heeft (ook) ter zitting toegelicht dat eiseres afkomstig is uit Montenegro alwaar zij behoorde tot de Roma. Zij kent haar geboortedatum, maar weet niet meer over haar afkomst. Zover zij weet, bestaan er geen documenten die zij kan overleggen ter onderbouwing van haar identiteit en nationaliteit. Navraag bij de ambassade heeft uitgewezen dat een paspoort slechts wordt afgegeven als eiseres een verblijfsdocument kan overleggen.
De rechtbank overweegt dat verweerder dit onvoldoende heeft kunnen achten. Daarbij zijn door eiseres geen stukken overgelegd waaruit eventuele (tevergeefse) inspanningen blijken ter verkrijging van objectieve bewijsstukken betreffende haar identiteit en nationaliteit.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H.M. van Toor-van Essen, griffier op 25 juni 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.