ECLI:NL:RBDHA:2020:8729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres zonder bewijs van familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend met het doel om bij haar pleegzus in Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van de familierechtelijke relatie met haar pleegzus en dat zij nog tot het gezin van haar biologische ouders behoort. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag op 23 april 2018 door de Staatssecretaris is afgewezen, omdat de identiteit van de eiseres en de feitelijke gezinsband met de pleegzus niet zijn aangetoond. De eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de Staatssecretaris te veel waarde heeft gehecht aan het ontbreken van officiële documenten en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar situatie. De rechtbank overweegt dat de eiseres slechts een kopie van de doopakte heeft overgelegd en dat er geen substantieel bewijs is geleverd voor de gestelde familierechtelijke relatie. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen, omdat er geen bewijs is dat de eiseres niet meer tot het gezin van haar biologische ouders behoort. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij familie en gezin’ afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2005.
Op 21 december 2017 heeft [referente] (referente) namens eiseres de aanvraag ingediend. Referente heeft sinds 11 december 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ze is de pleegzus van eiseres en wil dat eiseres bij haar en haar ouders en zus komt wonen in Nederland, met als verblijfsdoel het uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen omdat de identiteit van eiseres en feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent en haar ouders niet is aangetoond of is onderbouwd met documenten. Daarnaast blijkt dat de biologische moeder van eiseres nog in leven is en er is niets overgelegd waaruit blijkt dat zij de zorg niet meer op zich kan nemen. Ook is er geen toestemmingsverklaring van de biologische moeder overgelegd dat eiseres zonder haar kan reizen naar Nederland. De stelling dat de biologische vader van eiseres is overleden is niet met documenten onderbouwd. Verweerder neemt geen bewijsnood aan. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder uitsluitend gewicht heeft toegekend aan de al dan niet overgelegde documenten en heeft overig onderzoek nagelaten. Deze beoordeling is strijdig met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 6 december 2012 in de gevoegde zaken C-356/11 & C-357/11, O., S. tegen [organisatie] en [organisatie] tegen L. (het arrest O. e.a.). Gezien dit arrest kan veel gewicht worden toegekend aan verklaringen bezien tegen de omstandigheden van het land van herkomst. Verweerder kon en mocht daarom ook niet voorbijgaan aan het horen van eiseres, referente en de pleegouders.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Niet is geschil is dat er in onderhavige procedure enkel een kopie van de doopakte van eiseres is overgelegd. De rechtbank moet beoordelen of verweerder te veel waarde heeft gehecht aan het niet overleggen van (andere) documenten en of verweerder zich actiever had moeten opstellen door nader onderzoek te doen naar de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen nader onderzoek hoefde te doen en overweegt daartoe het volgende.
4.2
De familierechtelijke relatie heeft eiseres niet met documenten onderbouwd. Blijkens de gedragslijn betrekt de staatssecretaris, als een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen de staatssecretaris aanleiding geven om de vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Het overleggen van één onofficieel document is volgens de staatssecretaris in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie. De staatssecretaris beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen. De staatssecretaris biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is. De staatssecretaris verlangt niet dat een Eritrese vreemdeling zich alsnog tot de Eritrese autoriteiten wendt om, bijvoorbeeld, alsnog officiële documenten te verkrijgen (zie de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508 en 19 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147). Ook verlangt de staatssecretaris in beginsel niet van minderjarige Eritreeërs dat zij officiële identiteitsdocumenten overleggen (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1639, onder 6.5).
4.3
Blijkens de gedragslijn betrekt verweerder alle verklaringen en bewijselementen, officieel of onofficieel, in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling en houdt hij rekening met de persoon van de betrokkenen door hen in de gelegenheid te stellen een op de persoon toegespitste verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten.
Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiseres en referente ruimschoots de tijd hebben gehad om documenten te overleggen, maar dat er behalve de kopie van de doopakte geen verdere documenten zijn overgelegd. Nu er geen officiële of onofficiële documenten over de familierechtelijke relatie zijn overgelegd is er geen sprake van overgelegd substantieel bewijs en neemt de rechtbank geen nadere onderzoeksplicht aan voor verweerder. Gelet op het bovenstaande is de enkele verklaring over de familierechtelijke relatie onvoldoende om familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. Verweerder heeft op goede gronden en voldoende gemotiveerd de aanvraag afgewezen.
4.4
Verweerder heeft de aanvraag daarnaast af kunnen wijzen omdat niet is aangetoond of eiseres nog tot het gezin van haar biologische ouders behoort. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:25, overweegt de rechtbank dat verweerder moet beoordelen of een pleegkind voldoet aan het in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) neergelegde vereiste dat het op het moment van de binnenkomst van de referent in Nederland tot diens gezin behoort. Aan dit vereiste wordt niet voldaan indien het pleegkind nog tot het gezin van de biologische ouders behoort. De beoordeling of een gesteld pleegkind op het moment van de binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland tot diens gezin behoort, is daarom onlosmakelijk verbonden met de - logischerwijs hieraan voorafgaande - beoordeling of dat pleegkind nog behoort tot het gezin van zijn biologische ouders. Hiervoor kan verweerder onder meer beoordelen of met documenten en verklaringen is gestaafd wie de biologische ouders van een gesteld pleegkind zijn en of de biologische ouders niet meer voor het gestelde pleegkind kunnen zorgen. Verweerder verleent volgens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 geen mvv als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft (hebben) afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. Daarbij wordt vermeld dat dit alleen anders is als de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen of als de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
4.5
De rechtbank stelt vast dat geen stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat referente, of haar ouders, het gezag over eiseres had. Referente stelt dat eiseres al sinds dat zij drie maanden oud is deel uitmaakt van het gezin van referente. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres herhaald wat in bezwaar is gesteld, namelijk dat eiseres met het gezin van referente gezamenlijk Eritrea is uitgereisd en dat zij nu alleen in een vluchtelingenkamp verblijft, terwijl het gezin inmiddels in Nederland verblijft. De rechtbank overweegt dat de stelling dat eiseres in een vluchtelingenkamp verblijft niet is onderbouwd met stukken, bijvoorbeeld een UNHCR kaart, waardoor hier niet het belang aan kan worden gehecht dat eiseres eraan wenst te hechten.
De rechtbank acht het van belang dat referente heeft verklaard dat de biologische moeder van eiseres nog leeft. Door mentale problemen zou zij niet meer voor eiseres kunnen zorgen. Deze stelling is echter niet onderbouwd met stukken. Ook is geen toestemmingsverklaring overgelegd van de biologische moeder. Referente stelt dat zij niet weet of de biologische moeder toestemming geeft voor het vertrek van eiseres naar Nederland. De enkele stelling dat de biologische moeder van eiseres zich moeilijk kan uiten en het onduidelijk is wat zij wil, is onvoldoende om aan te nemen dat de biologische moeder de toestemmingsverklaring niet kan afgeven. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat de aanvraag alleen al op deze gronden afgewezen wordt.
4.6
Ten aanzien van de hoorplicht in de bezwaarfase overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het horen in bezwaar mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het in bezwaar bestreden besluit. Gelet op wat eiseres en referente in bezwaar hebben aangevoerd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij wegens kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van het horen mocht afzien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De uitspraak is gedaan op 7 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.