In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in de asielaanvraag van eiseres, een vrouw van Oegandese nationaliteit. Eiseres had op 14 september 2018 haar asielaanvraag ingediend, waarbij zij problemen aangaf te ondervinden in Oeganda vanwege de activiteiten van haar vader en man. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag op 13 januari 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.
Tijdens de zitting op 11 februari 2020 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar asielrelaas niet had onderbouwd met documenten en dat haar verklaringen inconsistent en tegenstrijdig waren. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De rechtbank benadrukte dat eiseres geen bewijs had geleverd ter ondersteuning van haar claims en dat de inconsistenties in haar verklaringen de geloofwaardigheid van haar asielrelaas ondermijnden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.