ECLI:NL:RBDHA:2020:8704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 9390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor een gezin uit de Palestijnse gebieden, onvoldoende gemotiveerd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een gezin bestaande uit een vader en zijn twee kinderen, die een visum voor kort verblijf in Nederland hebben aangevraagd om familie te bezoeken. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 9 april 2019, met als reden dat het gezin onvoldoende sociale en economische binding met hun land van herkomst heeft. Het bezwaar tegen deze afwijzing is op 6 november 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank ontving het beroepschrift op 3 december 2019 en het onderzoek ter zitting vond plaats op 12 maart 2020. Tijdens de zitting zijn de partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de kinderen, eiser 2 en eiseres, niet terug zouden keren naar de Palestijnse gebieden. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet duidelijk heeft gemaakt welke aanvullende documenten nodig waren om de sociale binding aan te tonen. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat er eerder een zus van eiser 1 met een visum naar Nederland is gekomen en weer is teruggekeerd, wat ook in de overwegingen van de staatssecretaris had moeten worden meegenomen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de garantstelling die in beroep is overgelegd moet worden betrokken. De staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 1050,- en moet het door eisers betaalde griffierecht van € 174,- vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9390
V-nummers: [V-nummer eiser 1]
[V-nummer eiser 2]
[V-nummer eiseres]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum] , van Palestijnse nationaliteit, eiser 1, en
[eiser 2],
geboren op [geboortedatum] , van Palestijnse nationaliteit, eiser 2, en
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] , van Palestijnse nationaliteit, eiseres, hierna te noemen:
eisers
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 26 maart 2019 tot verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 november 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 3 december 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1050,--;
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 174,-- te vergoeden.

Motivering

Feiten en omstandigheden
1. Eisers zijn een gezin bestaande uit vader, zoon en dochter. Eisers wonen in de Palestijnse gebieden en hebben een visum kort verblijf aangevraagd om familie te bezoeken. Ze willen de ouders (opa en oma) en de jongere broer (oom), die in Nederland wonen, bezoeken. In de Palestijnse gebieden wonen drie zussen (tantes) van eisers. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de visumaanvragen van eisers afgewezen omdat zij volgens verweerder onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst hebben en omdat de garantstelling niet voldoende is onderbouwd. Verweerder is bang dat eisers niet terugkeren naar Palestijnse gebieden.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van eiser 1, de vader, verweerder terecht gesteld heeft dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij werkzaam is als [beroep] en dat daarmee sprake is van economische binding. Verweerder heeft echter het ontbreken van de sociale en economische binding van eiser 2 en eiseres, de kinderen, onvoldoende onderbouwd. In bezwaar is een vragenlijst overgelegd, waarin wordt aangegeven dat een verklaring overgelegd moet worden wanneer eisers naar school gaan. Eisers hebben dat ook gedaan. Als verweerder in dat kader meer stukken ter onderbouwing wil zien, dan moet dat vooraf door verweerder duidelijk worden gemaakt en dat is niet gebeurd. Als verweerder, zoals op de zitting is gesteld, een schoolrooster of cijferlijsten van eiser 2 en eiseres wil zien, dan is het aan verweerder om vooraf inzichtelijk te maken dat die stukken – naast de wel vooraf aangegeven verklaring van de school – overgelegd dienen te worden. Eiser 2 en eiseres volgen kennelijk een opleiding in het land van herkomst. Dat is een omstandigheid die duidelijk moet worden betrokken in het kader van de sociale binding en in dat verlengde de vrees dat eisers niet (tijdig) zullen terugkeren. Omdat de economische en sociale binding in samenhang door verweerder wordt beoordeeld, had verweerder dit beter moeten motiveren in zijn besluitvorming.
4. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers ook terecht aangevoerd dat verweerder bij zijn beslissing had moeten betrekken dat een zus van eiser 1 en haar dochter eerder al met een visum naar Nederland zijn gekomen en weer tijdig zijn teruggekeerd. De zus is ook op familiebezoek geweest bij onderhavige ouders en jongere broer. De jongere broer was ook de garantsteller voor de zus en haar dochter. Het verschil tussen deze zaak en de zaak van de zus is dat de echtgenoot van de zus achterbleef in het land van herkomst. Dat maakt de situatie weliswaar anders, maar dat betekent niet dat verweerder aan deze omstandigheid geen waarde hoeft te hechten.
5. Dit is waarom de rechtbank oordeelt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1) en het griffierecht. Verweerder moet binnen een termijn van vier weken een nieuw besluit nemen. De rechtbank geeft verweerder mee de garantstelling die in beroep is overgelegd ook te betrekken bij het nieuwe besluit. Temeer nu de aanvraag van de zus en haar dochter met deze garantsteller om een visum kort verblijf wel is ingewilligd. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. K.H.E. Swinkels mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.