ECLI:NL:RBDHA:2020:8703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 10222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning studie wegens onvoldoende studievoortgang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder. Eiser, een Pakistaanse student, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'studie'. Deze vergunning werd door de staatssecretaris ingetrokken met terugwerkende kracht per 12 december 2018, omdat eiser door zijn onderwijsinstelling was afgemeld wegens onvoldoende studievoortgang. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Eiser heeft op 30 december 2019 beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft op 12 maart 2020 de zitting gehouden, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omstandigheden die eiser aanvoerde, zoals de noodzaak om terug te keren naar Pakistan voor een nieuwe aanvraag, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de beslissing op het beroep voldoende was om de situatie van eiser te beoordelen.

De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van vier weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/10222 (beroep)
AWB 19/10223 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 12 maart 2020 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Pakistaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van eiser onder de beperking ‘studie’ ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 12 december 2018. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 december 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 30 december 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Gelijktijdig met het beroep heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen twee weken een afschrift van deze uitspraak ontvangen en dat partijen binnen vier weken na de verzending van het afschrift hoger beroep kunnen instellen tegen de uitspraak op het beroep. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/10222, verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/10223, wijst het verzoek af.

Motivering

Griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft hij een ingevulde verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen overlegd. Gelet daarop wijst de rechtbank het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht toe.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser was vanaf 9 mei 2016 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’, omdat hij aan de [naam] in [plaatsnaam] studeerde. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 12 december 2018, omdat eiser vanaf die datum door de [naam] als student was afgemeld. Eiser is afgemeld omdat hij onvoldoende studievoortgang had. Eiser voldeed daarmee niet meer aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning was verleend, nu geen sprake meer was van een referent.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser voert aan dat de intrekking onterecht is geweest in verband met bijzondere omstandigheden. Eiser moet door de intrekking terug naar Pakistan voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), terwijl zijn doel om in Nederland te studeren niet is veranderd. Hij moet daar opnieuw geld inzamelen voor een nieuwe aanvraag. Dat is een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet onterecht is. Op het moment dat eiser door zijn referent, de [naam] , per 12 december 2018 werd afgemeld, voldeed eiser niet meer aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Verweerder moest de vergunning intrekken omdat eiser per die datum is gestopt met zijn studie aan de [naam] . Dat is geen beleid, waardoor geen mogelijkheid is om er op grond van artikel 4:84 van de Awb van af te wijken. Het terug moeten keren naar Pakistan is verder geen bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser, als hij binnen twee jaar een nieuwe referent vindt, zonder een mvv – en dus zonder terug te hoeven keren naar Pakistan – een nieuwe aanvraag kan indienen.
5. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden. Gelet op het primaire besluit en hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, was er geen twijfel over dat het bezwaar van eiser ongegrond was. Dat betekent dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en verweerder mocht daarom van het horen afzien.
6. Het beroep is ongegrond. Daarnaast wijst de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de rechtbank hiermee op het beroep heeft beslist.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. K.H.E. Swinkels mr. A.K. Mireku
griffier (voorzieningen)rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.