ECLI:NL:RBDHA:2020:8691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
NL 20.3063 en NL 20.3064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gemotiveerde afwijzing van asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ivoriaanse man, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd ten opzichte van zijn eerdere aanvraag, die op 10 augustus 2017 was afgewezen. Eiser stelde echter dat hij in zijn nieuwe aanvraag wel degelijk nieuwe elementen had ingebracht, waaronder mishandeling door dorpsgenoten en ervaringen met een gewelddadige bende. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom deze nieuwe verklaringen niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag ten onrechte was gedaan en vernietigde het bestreden besluit. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1575,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.3063 en NL20.3064
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ivoriaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 10 augustus 2017 afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Op 20 december 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiser het asielrelaas uit zijn eerste aanvraag herhaald en ook verteld naar Spanje te willen reizen voor een medische behandeling bij zijn psychiater. Daarnaast heeft eiser aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij mishandeld is door dorpsgenoten en aangekomen in [plaatsnaam] gedwongen lid is geworden van de ‘ [naam] ’. [naam] zijn jongeren uit de getto die ’s nachts in groepen de straat op gaan met (hak)messen om mensen op straat aan te vallen. Omdat eiser zelf nooit iemand aanviel, werd hij door de bendeleden mishandeld. Nadat een agent en een zwangere vrouw door de groep werden vermoord, kwamen inwoners in opstand en vielen zij de [naam] aan. Eiser moest rennen voor zijn leven en heeft toen kunnen vluchten. In het nader gehoor heeft hij verklaard dat hij niet bij zijn eerste asielprocedure over de mishandeling door zijn dorpsgenoten en zijn ervaringen bij de [naam] heeft verklaard, omdat hij er niet over wilde vertellen. Nu begrijpt hij dat het wel belangrijk is. Hij wil de waarheid vertellen.
Standpunt verweerder
4. Verweerder heeft de aanvraag in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van
10 augustus 2017. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser heeft verklaard dat niets is veranderd sinds zijn vorige asielprocedure en pas nadat eiser voor de derde keer werd gevraagd naar andere redenen voor het indienen van de opvolgende aanvraag (dan naar Spanje te gaan voor een medische behandeling), hij heeft verklaard over de mishandeling en zijn ervaringen met de [naam] . Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat niet is gebleken dat eiser in de eerdere procedure niet heeft kunnen vertellen over de mishandelingen in zijn dorp en in [plaatsnaam] . Verweerder volgt eiser niet in zijn betoog dat hij dacht dat deze gebeurtenissen niet belangrijk waren. Eiser heeft deze informatie evenmin in een later stadium gedeeld en werd bovendien bijgestaan door een advocaat. Uit de stukken blijkt voorts niet dat eiser door zijn psychische klachten niet eerder over de gebeurtenissen met betrekking tot de [naam] heeft kunnen verklaren.
Gronden eiser
6. Eiser is het niet met verweerder eens. Volgens hem heeft hij in het nader gehoor opvolgende aanvraag niet uitgebreid kunnen verklaren over de nieuwe elementen van zijn aanvraag. Hij kreeg onvoldoende ruimte om over de mishandeling en [naam] te vertellen. Dit is een nieuw relaas en had hij niet eerder verteld. Daarom had de aanvraag inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Daarnaast vindt hij dat het gehoor zonder reden is afgekapt en had hij anders gehoord moeten worden omdat hij overduidelijk psychiatrisch patiënt is. Door zijn psychische problematiek heeft hij zowel destijds als bij deze aanvraag niet naar behoren kunnen verklaren. Ter onderbouwing van dit betoog heeft eiser een BMA‑advies van 3 april 2019 en stukken van de [naam] (psychiater [naam] ) van
11 april 2018 en 17 januari 2019 overgelegd. Gelet op deze stukken had verweerder een FMMU-onderzoek moeten laten verrichten. Inmiddels heeft eiser ook een schriftelijke toezegging dat een iMMO-rapport zal worden opgemaakt.
Beoordeling rechtbank
7. Het is bij een herhaalde aanvraag aan eiser om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan zijn asielaanvraag ten grondslag te leggen. De rechtbank stelt vast dat eisers asielrelaas van zijn vorige procedure reeds is beoordeeld en dat daarvan in rechte vaststaat dat verweerder de door eiser gestelde vrees voor zijn dorpsgenoten en mystieke krachten (voodoo) op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft terecht gesteld dat dat relaas in deze procedure dan ook niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden gezien. Dat eiser naar Spanje wil reizen voor een medische behandeling is dat evenmin. Dat gegeven heeft immers geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag dan wel een risico op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank constateert dat eisers asielrelaas ten aanzien van de mishandelingen in zijn dorp en zijn ervaringen met de [naam] overblijven. De vraag is of verweerder op goede gronden dat niet heeft aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Blijkens het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder met name gesteld dat van een oprechte vrees zijdens eiser geen sprake lijkt te zijn, omdat niet is gebleken dat eiser niet eerder had kunnen verklaren over de gebeurtenissen in zijn dorp en zijn ervaringen met de [naam] . Door hier de nadruk op te leggen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eisers nieuwe asielrelaas geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is. Op de zitting heeft verweerder dit motiveringsgebrek geprobeerd te herstellen. Verweerder heeft zijn standpunt nader toegelicht en gesteld dat ook duidelijk is dat eisers verklaringen niet kunnen kloppen door wat eiser in zijn eerdere asielprocedure naar voren heeft gebracht. Volgens verweerder heeft eiser de eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen met zijn huidige verklaringen niet geloofwaardig gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het geconstateerde motiveringsgebrek met deze nadere toelichting niet hersteld. Eiser heeft een nieuw asielrelaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Zonder nadere motivering is dan niet te volgen waarom eiser met dit nieuwe relaas zijn verklaringen in de vorige asielprocedure geloofwaardig dient te maken. Voorts volgt de rechtbank verweerders standpunt niet dat eisers huidige verklaringen niet kunnen kloppen met de verklaringen in zijn eerdere procedure, nu in die eerdere procedure eisers verklaringen grotendeels ongeloofwaardig zijn geacht.
9. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Reeds hierom heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Eisers overige beroepsgronden behoeven dan ook geen verdere bespreking. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van het motiveringsgebrek geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. De rechtbank geeft verweerder in overweging om, indien het aangekondigde iMMO-rapport gereed is, dat gemotiveerd te betrekken in het nieuwe besluit.
10. Omdat op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer NL20.3063:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer NL20.3064:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter in beide zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover gericht tegen het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.