ECLI:NL:RBDHA:2020:8690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
NL 20.3001 en 20.3002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische man op basis van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2020 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Somalische man. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag als kennelijk ongegrond beschouwde. De eiser, die stelt dat hij uit Somalië is gevlucht vanwege zijn homoseksuele geaardheid, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting, die plaatsvond in Amsterdam, is de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde herkomst, identiteit en nationaliteit van de eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank verwijst naar de taalanalyse die door de staatssecretaris is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de eiser niet overtuigend heeft kunnen aantonen dat hij afkomstig is uit Somalië. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gesteld dat er sprake is van misleiding, waardoor de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.3001 en NL20.3002
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , alias [eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.3002 (voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 25 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer NL20.3001:
- verklaart het beroep ongegrond,
in de zaak met nummer NL20.3002:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Eiser stelt [eiser] te heten, van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren in [geboortejaar] . Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Somalië is gevlucht vanwege zijn homoseksuele geaardheid.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- De homoseksuele geaardheid van eiser en daaruit voortvloeiende problemen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat op goede gronden heeft gedaan en zal dat hierna uitleggen.
4. Met betrekking tot de gronden gericht tegen de taalanalyse verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 juni 2018. [1] Daarin is geoordeeld dat als verweerder twijfelt over iemands herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, hij de vreemdeling tegemoet kan komen door een taalanalyse te laten uitvoeren. Dat onderzoek moet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent gebeuren. De rechtbank moet de taalanaylse op deze criteria beoordelen. Eiser vindt dat de taalanalyse niet aan deze criteria voldoet. Hij vindt dat niet blijkt waar de expertise van het Bajuni van de taalanalist op is gebaseerd, onder andere omdat de taalanalist geen verschil maakt tussen de Keniaanse taal en Tanzaniaanse taal. De rechtbank overweegt dat volgens de taalanalyse de analist eiser uitgebreid heeft getest en hij in staat is het Bajuni te beoordelen en te herleiden. Hoewel de expertise van een taalanalist ook wel uitgebreider aan bod komt in dit soort taalanalyses, is niet gebleken dat verweerder niet van de expertise van deze taalanalist uit mocht gaan. De enkele verwijzing van de taalanalist naar ook de Tanzaniaanse taal bij het kopje “woordkeuze” zegt onvoldoende in dit verband. Daarnaast heeft eiser geen contraexpertise overgelegd. Eiser heeft slechts kanttekeningen bij de taalanalyse geplaatst, maar dat is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers gestelde herkomst en als gevolg daarvan ook diens gestelde identiteit en nationaliteit, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5. Verder heeft verweerder in zijn beoordeling ook mogen betrekken, zoals genoegzaam in het voornemen en bestreden besluit is gemotiveerd, dat eiser vaag en summier heeft verklaard over zijn gestelde leefomgeving, het gestelde land van herkomst en zijn gestelde leeftijd.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat sprake is van misleiding, waardoor verweerder de asielaanvraag mocht afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier, op 25 februari 2020.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover gericht tegen het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1921.