ECLI:NL:RBDHA:2020:8636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
C/09/584061 / KG ZA 19/1150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering persoonsgegevens in verband met fictief dienstverband en ziekteverzuimverzekering

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], van Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) dat hun persoonsgegevens uit het Intern Verwijzingsregister (IVR) zouden worden verwijderd. De eisers stelden dat er geen sprake was van een fictief dienstverband tussen [eiser 2] en de Holding, en dat NN onterecht had geregistreerd dat er sprake was van fraude. NN had een onderzoek ingesteld naar de ziekteverzuimverzekering van de Holding, waarbij NN twijfels had over de echtheid van het dienstverband van [eiser 2]. De voorzieningenrechter oordeelde dat NN voldoende zorgvuldigheid had betracht en dat er gegronde redenen waren om aan de echtheid van het dienstverband te twijfelen. De voorzieningenrechter wees de vordering van [eiser 1] af, omdat de registratie in het IVR niet disproportioneel was en geen onredelijke gevolgen voor hem had. De vordering van [eiser 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat haar persoonsgegevens niet geregistreerd waren. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/584061 / KG ZA 19/1150
Vonnis in kort geding van 21 januari 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] te [woonplaats] ,

2.
[eiser 2]te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.W.M. Vos te Grave,
tegen:
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. L. Schuurs te Den Haag.
Eisers worden hierna – ieder afzonderlijk – aangeduid als ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [eiser 2] ’ en gezamenlijk als ‘ [eisers] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘NN’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte weergave feiten, tevens houdende akte overlegging producties van NN;
- de op 7 januari 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eisers] zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
[bedrijf] Holding B.V. (hierna: de Holding) is een vennootschap die zich richt op de exploitatie van zonnestudio’ [eiser 2] Tot november 2016 was [eiser 1] houder van de aandelen van de Holding. In november 2016 is 92% van de aandelen overgedragen aan mevrouw [persoon 2] (hierna: ‘ [persoon 2] ’) en 4% van de aandelen aan [eiser 2] . [eiser 1] heeft de overige 4% van de aandelen behouden.
2.3.
In de Kamer van Koophandel stond [eiser 1] tot 1 december 2016 als bestuurder van de Holding ingeschreven. Op 1 december 2016 is [eiser 2] in plaats van [eiser 1] als bestuurder van de Holding ingeschreven. [eiser 2] is vervolgens op 24 mei 2017 weer uitgeschreven als bestuurder van de Holding en op dat moment is [eiser 1] weer bestuurder geworden.
2.4.
Begin 2016 is een ziekteverzuimverzekering tot stand gekomen tussen de Holding – daarbij vertegenwoordigd door [eiser 1] – en (de rechtsvoorganger van) NN. [bedrijf 1] (hierna: ‘de tussenpersoon’) trad bij de totstandkoming van deze verzekering op als tussenpersoon van de Holding en Plusdiensten Assurantiën (hierna: ‘de volmacht’) trad op als volmacht van NN.
2.5.
Op grond van de polis en polisvoorwaarden is dekking van de ziekteverzuimverzekering beperkt tot werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, eindigt de dekking op het moment dat de betreffende werknemer uit dienst treedt en is de Holding verplicht in geval van arbeidsongeschiktheid alle informatie te verstrekken die NN nodig vindt. De ziekteverzuimverzekering geeft de Holding recht op uitkering in geval van ziekte van (één van) haar werknemer(s) gedurende een periode van 24 maanden, waarbij het eerste jaar 100% en in het tweede jaar 70% van de bruto loonkosten worden vergoed.
2.6.
Op het moment van totstandkoming van de ziekteverzuimverzekering was er één werknemer in dienst van de Holding, met een verzekerd bruto jaarloon van € 24.833,=. Op 28 december 2016 heeft de tussenpersoon aan de volmacht per e-mail bericht dat het verzekerde jaarloon moet worden verhoogd naar € 75.168,= omdat [eiser 2] directeur van de Holding is geworden en er verder geen werknemers meer zijn. Deze aanmelding is op 29 december 2016 verwerkt.
2.7.
Op 21 juni 2017 is bij [eiser 2] de diagnose van uitgezaaide borstkanker gesteld, waarvoor alleen nog palliatieve behandeling kan worden ingezet. Vervolgens is zij op 5 juli 2017 met ingang van 22 juni 2017 ziekgemeld, waarna uitkeringen onder de ziekteverzuimverzekering zijn gestart. [eiser 2] is inmiddels door het UWV volledig afgekeurd en ontvangt sinds 28 september 2018 een IVA-uitkering.
2.8.
Op 8 maart 2018 heeft de volmacht bij NN gemeld dat het vermoeden bestaat dat [eiser 2] , als vrouw van de directeur grootaandeelhouder / voormalig bestuurder van de Holding, alleen werknemer is geworden om op die manier onder de dekking van de ziekteverzuimverzekering te vallen. Naar aanleiding van deze melding is NN een onderzoek gestart.
2.9.
In het kader van dit onderzoek heeft NN informatie bij de volmacht opgevraagd en gekregen. NN heeft onder meer de navolgende informatie van de volmacht ontvangen:
 een loonstrook van [eiser 2] van de maand juni 2017, zonder loonheffingsnummer, waarop als datum indiensttreding 1 december 2015 staat vermeld en een loon van € 3.640,33 netto / € 5.800,= bruto;
 notities uit het klantsysteem van de volmacht waarin op 2 juni 2017 staat vermeld:
“Verklaring accountant niemand in dienst Holding vanaf 1 mrt j.l. volgt. (…) Na ontvangst verklaring accountant, polis [nummer][toev. voorzieningenrechter: de ziekteverzuimverzekering]
(…) royeren.”
Op 4 juli 2017 staat vermeld:
“Acc. verklaring is niet meer nodig. Polis blijft gewoon doorlopen!”
2.10.
Per brief van 6 juli 2018 heeft de heer [persoon] , als tactisch onderzoeker werkzaam bij het Team Speciale Zaken van NN (hierna: ‘ [persoon] ’) aan de Holding (t.a.v. [eiser 1] ) bericht dat hij opdracht heeft gekregen onderzoek te doen naar verstrekte gegevens en informatie in verband met de ziekteverzuimverzekering en dat hij een afspraak wil maken met [eiser 1] om
“de nodige vragen te stellen die verband houden met de aanmelding van (…) [eiser 2] en de daarop volgende uitkering op de ziekteverzuimverzekering.”
2.11.
Op 18 juli 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser 1] en [persoon] . Bij dit gesprek heeft [eiser 1] onder meer de volgende stukken aan [persoon] overhandigd:
 een op 26 november 2016 gedateerde arbeidsovereenkomst tussen de Holding, vertegenwoordigd door [eiser 1] , en [eiser 2] waarin is opgenomen dat [eiser 2] met ingang van 1 december 2016 voor onbepaalde tijd in dienst wordt genomen in de functie van directeur, voor een salaris van € 5.800,= bruto;
 bankafschriften met salarisbetalingen aan [eiser 2] voor december 2016, januari en februari 2017;
 formulier aangifte loonheffingen over de maanden december 2016 tot en met maart 2017.
[eiser 1] heeft het gesprek voortijdig beëindigd, omdat hij van mening was dat de vragen van [persoon] suggestief waren en de persoonlijke levenssfeer van [eisers] aantastten. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdere vragen uitsluitend schriftelijk gesteld konden worden. [eiser 1] is nadien niet meer op dit standpunt teruggekomen.
2.12.
Op 16 augustus 2018 heeft [persoon] een gesprek gehad met de heer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), directeur van de tussenpersoon. In het door [persoon] opgestelde gespreksverslag van dit gesprek staat, voor zover nu relevant, het volgende vermeld:
“(…)
26. [eiser 1] heeft 3 mei 2017 middels een mail aan [persoon 1] meegedeeld dat mevrouw [eiser 2] [eiser 1] - [eiser 2] uit loondienst zou gaan bij [bedrijf] en dat er dan geen personeel meer in dienst was;
27. Op 19 mei 2017 heeft [persoon 1] een bezoek gebracht aan [eiser 1] waarbij door [eiser 1] onder andere werd meegedeeld dat de polissen [nummer] (ziekteverzuimverzekering) en (…) dienden te worden geroyeerd;
(…)
29. Door [eiser 1] werd aan [persoon 1] de vraag gesteld waarom de polissen nog niet waren beëindigd. Door [persoon 1] is daarop aan [eiser 1] meegedeeld dat daarvoor een accountantsverklaring nodig was waaruit blijkt dat er geen personeel in dienst was of een bewijs dat de onderneming was uitgeschreven bij de KvK (…);
(…)
34. Op 3 juli 2017 (…) werd vermeld dat de polis kon blijven doorlopen.
(…)”
2.13.
Per e-mail van 4 september 2018 heeft [persoon] aan [eiser 1] bericht dat NN van mening is dat er aanleiding is het onderzoek voort te zetten. Het onderzoek is er op gericht vast te stellen of er sprake is van een reëel dienstverband en om duidelijkheid te krijgen over het moment dat voor het eerst bekend werd dat [eiser 2] ziek was. [persoon] geeft aan dat hij aanvullende vragen wil stellen en een specifieke onderbouwing van het aangemelde dienstverband wil ontvangen. Hij wijst er op dat [eiser 1] op grond van de polisvoorwaarden als werkgever en verzekeringnemer medewerking moet verlenen aan het onderzoek. [eiser 1] heeft in reactie hierop telefonisch laten weten niet mee te willen werken.
2.14.
Per brief van 18 september 2018 heeft NN de Holding, in persoon van [eiser 1] , kort samengevat, bericht dat NN van mening is dat [eiser 1] geen medewerking verleent aan het onderzoek, niet de informatie verschaft die zij nodig vindt en dat vanwege het ontbreken van relevante informatie NN niet kan beoordelen of de uitkering aan de Holding rechtmatig wordt gedaan. NN deelt verder mede dat zij de volmacht opdracht heeft gegeven de uitkering per direct te staken en dat dit besluit heroverwogen zal worden zodra de door NN nodig geachte medewerking aan het onderzoek wordt verleend en er duidelijkheid is of de informatie die door of namens de Holding eerder is verstrekt, juist en volledig is.
2.15.
In reactie op voormelde brief heeft de tussenpersoon op 20 september 2018 per e-mail aan NN bericht dat [eiser 1] vindt dat hij alle vragen heeft beantwoord en alle informatie heeft aangeleverd. Voor zover dat niet het geval is, wil de tussenpersoon de e-mail of brieven ontvangen waarin de aanvullende vragen zijn gesteld of informatie is opgevraagd waarop niet is gereageerd. Voor zover die mail of brieven er niet zijn, verzoekt de tussenpersoon om de uitkering te herstellen. In reactie hierop heeft NN laten weten de vragen mondeling aan [eiser 1] te willen stellen.
2.16.
Op 21 september 2018 heeft NN afschriften van de betaalrekening van de Holding over de periode van 22 juni 2016 tot en met 21 september 2018 van de ING Bank ontvangen.
2.17.
Op 27 september 2018 heeft [eiser 1] per e-mail de onder 2.16 bedoelde bankafschriften ook verstrekt aan NN en tevens heeft hij salarisstroken van [eiser 2] over de periode van december 2016 tot en met augustus 2018 overgelegd, waarin was opgenomen dat [eiser 2] in de maanden maart tot en met mei 2017 onbetaald verlof had opgenomen. In dit e-mailbericht stelt [eiser 1] zich op het standpunt dat uit de gespreksopname van zijn gesprek met [persoon] zal blijken dat hij alle medewerking wil verlenen, maar geen fishing expedition toestaat. Tevens geeft hij aan dat hij alleen schriftelijk gestelde vragen schriftelijk zal beantwoorden en geen enkel interview toestaat,
“en zeker niet met de heer [persoon] .”
2.18.
Per e-mailbericht van 2 oktober 2018 heeft NN aan [eiser 1] bericht dat zij vasthoudt aan haar wens om in persoon vragen aan [eiser 1] te willen stellen. NN geeft daarbij tevens aan dat indien [eiser 1] alsnog medewerking verleent aan een gesprek in persoon, NN bereid is hem tegemoet te komen door een andere onderzoeker (dan [persoon] ) in te schakelen.
2.19.
NN heeft contact opgenomen met de hypotheekverstrekker van [eisers] om extra informatie te verkrijgen. Van deze hypotheekverstrekker heeft NN een brief van een notaris van 1 februari 2017 ontvangen waaruit blijkt dat [persoon 2] eigenaresse is (of op dat moment was) van 92% van de aandelen van de Holding en dat [eisers] elk eigenaar zijn (of op dat moment waren) van 4% van de aandelen. Tevens is ontvangen een op 20 januari 2017 door [persoon 2] ondertekende werkgeversverklaring met betrekking tot [eiser 2] , waarin staat vermeld dat [eiser 2] sinds 1 december 2015 in dienst is van de Holding.
2.20.
NN heeft op 8 april 2019 een aangetekende brief verzonden aan [persoon 2] met het verzoek om contact op te nemen om een afspraak te maken voor een persoonlijk gesprek, in verband met de door de Holding ingediende schadeclaim, haar functie, bevoegdheid en verantwoordelijkheid in 2017. Deze brief is door [persoon 2] nooit afgehaald.
2.21.
Per brief van 12 juli 2019 heeft NN aan de Holding, in persoon van [eiser 1] , als volgt bericht, voor zover nu relevant:
“(…)
Plusdiensten gaf aan dat het loon van uw werknemer zeer hoog was namelijk € 5800,00 per maand. Verder was naar voren gekomen dat mevrouw [eiser 2] eerder bestuurder was van [bedrijf] Als bestuurder van de BV is mevrouw [eiser 2] niet verzekerd. Op basis van deze informatie is Speciale Zaken een onderzoek gestart.
(…)
Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er ernstige twijfels bestaan over de juistheid van de arbeidsovereenkomst zoals is voorgesteld door verzekeringnemer [bedrijf] (de heer [eiser 1] ). Het is aannemelijk dat het gaat om een fictieve arbeidsovereenkomst waarvan niet wordt uitgesloten dat deze is gecreëerd en is gebruikt om een hypotheek te verkrijgen.
U, als verzekeringnemer, wilt verder geen medewerking verlenen aan het onderzoek op de wijze zoals Nationale Nederlanden, dat vanuit tactisch oogpunt en in het kader van waarheidsbevinding wil uitvoeren. Het is om die reden niet mogelijk om verder onderzoek te doen. Op basis van de bij ons bekende feiten (zoals hieronder omschreven) zijn wij van mening dat er geen sprake is van een reële arbeidsovereenkomst en is er ook geen recht op uitkering voor uw echtgenote tevens vermeend werknemer.
fictief dienstverband
Fr zijn meerdere aanwijzingen dat de arbeidsovereenkomst, zoals deze wordt voorgesteld en zou bestaan tussen [bedrijf] en mevrouw [eiser 2] , een fictieve arbeidsovereenkomst is. Er lijkt geen sprake te zijn van verrichte arbeid, uitbetaald loon en een bestaande gezagsverhouding.
Deze aanwijzingen die in samenhang en onderling verband dienen te worden gezien zijn hieronder opgesomd

De mededelingen van u aan de Volmacht in juni 2017 dat er geen personeel meer in dienst is. (zie bijlage 1)

De mededeling van u dat de bestaande polissen waaronder de ziekteverzuimpolis opgezegd zouden moeten worden. Op 19 mei heeft de tussenpersoon u een bezoek gebracht waarbij u heeft medegedeeld dat polissen [nummer] (ziekteverzuim) en [nummer 1] (WGA gat uitgebreid) dienden te worden geroyeerd. (zie bijlage 1)

Het feit dat mevrouw [eiser 2] al op 25 mei 2017 (vóór onderbouwd bekend werd dat zij ernstig ziek was) als bestuurder uit het Handelsregister is uitgeschreven. (zie bijlage 2)

De lay-out van de loonstroken die in eigen beheer worden gemaakt verschillen op meerdere onderdelen van de loonstroken van [bedrijf] (zonder toevoeging) die in het dossier aanwezig zijn( zie bijlage 4)

Het feit dat loonbetalingen aan mevrouw [eiser 2] niet plaats hebben gevonden;

De discrepantie over de datum indiensttreding op 1 december 2015 of 1 december 2016 op de loonstroken en de werkgeversverklaring en in vergelijking met de arbeidsovereenkomst (bijlage 5)

het feit dat er geen vakantiegeld wordt betaald zoals in de arbeidsovereenkomst is opgenomen;

het feit dat er geen loonheffingennummer op de loonstroken is vermeld. ( bijlage 3)

het feit dat er geen ziektedagen op de loonstroken staan vermeld.( bijlage 3)

het feit dat de wel gedane overboekingen/bankoverschrijvingen niet in overeenstemming zijn met de bedragen die volgens de loonstroken betaald zouden moeten worden. (bijlage 3)

het feit dat het relatief hoge maandinkomen niet kan worden gerelateerd aan werkzaamheden in aard/vorm en/of functie;

Niet kon worden vastgesteld of er sprake is van een voor een geldige arbeidsovereenkomst vereiste arbeidsrechtelijke gezagsverhouding.
Conclusie
Wij kunnen nier anders concluderen dan dat u ons een verkeerde voorstelling van zaken hebt gegeven ten aanzien van het dienstverband van mevrouw [eiser 2] . U hebt ons kennelijk opzettelijk misleid en bewogen tot het doen van uitkeringen op de Ziekteverzuimpolis terwijl daarop geen recht bestond omdat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Door uw handelen zijn wij in onze belangen geschaad. Uw handelswijze heeft gevolgen voor u en uw onderneming. Deze sommen wij hieronder op.
(…)”
In de brief staat vervolgens, voor zover nu relevant, vermeld dat de geclaimde schade niet zal worden vergoed, dat de gedane uitkeringen zullen worden teruggevorderd en dat de verzekering per direct wordt beëindigd. Tevens wordt aangekondigd dat de persoons- en bedrijfsgegevens van [eiser 1] worden opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (hierna: ‘IVR’) van NN Group, in het Incidentenregister (hierna: ‘IR’) en het Extern Verwijzingsregister (hierna: ‘EVR’) en dat het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: ‘CBV’) ervan op de hoogte is gebracht dat NN de gegevens heeft opgenomen in het incidentenregister.
2.22.
Na bestudering van de conceptdagvaarding in dit kort geding en intern beraad heeft NN besloten de opname in het EVR, IR en de melding bij het CBV ongedaan te maken. Dit is op 18 december 2019 aan de advocaat van [eisers] bericht. Vervolgens hebben [eisers] de dagvaarding in de kort geding op 24 december 2019 aan NN laten betekenen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, zakelijk weergegeven, NN op straffe van een dwangsom te veroordelen om over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van [eiser 1] in het IR, het IVR, EVR en – naar de voorzieningenrechter begrijpt – de melding bij het CBV ongedaan te maken, dan wel om die medewerking te verlenen die nodig is ter verwijdering van de persoonsgegevens, met veroordeling van NN in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.
Daartoe voeren [eisers] – samengevat – het volgende aan. Anders dan NN meent is er geen sprake van een fictieve arbeidsovereenkomst tussen [eiser 2] en de Holding. Het is – vanwege al hetgeen [eisers] in de dagvaarding uitvoerig naar voren hebben gebracht – volgens hen onbegrijpelijk en onrechtmatig dat NN een registratie heeft gedaan waarbij gesproken wordt van bewezen fraude. NN heeft onvoldoende onderzoek gedaan voordat zij maatregelen jegens de Holding en [eiser 1] heeft getroffen. Er is geen sprake van opzet tot misleiden aan de zijde van de Holding of [eiser 1] . [eisers] leiden als gevolg van de suggestieve inschrijving schade. Zij worden ernstig belemmerd in hun financieel handelen. Handhaving van de geregistreerde (strafrechtelijke) persoonsgegevens van [eiser 1] , zonder dat daarvoor voldoende grond bestaat vormt een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Alleen al daarom hebben [eisers] spoedeisend belang bij hun vordering. Daar komt bij dat [eisers] onder andere hun hypotheek willen verhogen, omdat in hun woning een behoorlijke overwaarde zit en zij deze willen gebruiken om de komende periode – met inachtneming van het ernstige ziekteproces van [eiser 2] – nog te kunnen genieten. Derhalve wordt ook [eiser 2] door de registraties gedupeerd omdat momenteel een wijziging van onder andere de hypotheek niet mogelijk is.
3.3.
NN voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aangezien NN de opname in het EVR, IR en de melding bij het CBV ongedaan gemaakt heeft, hoeft nu – gezien de vordering van [eisers] – alleen nog beoordeeld te worden of NN veroordeeld moet worden om tot verwijdering van de persoonsgegevens van [eiser 1] in het IVR over te gaan.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiser 2] niet kan worden ontvangen in de vordering. Haar persoonsgegevens zijn niet geregistreerd, zodat zij geen zelfstandig belang heeft bij die vordering.
4.3.
[eiser 1] heeft voldoende spoedeisend belang om te kunnen worden ontvangen in zijn vordering. Zoals [eiser 1] terecht stelt, vormt handhaving van de registratie van de (strafrechtelijke) persoonsgegevens van [eiser 1] indien daarvoor onvoldoende grond bestaat een ernstige inbreuk op het recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Gelet hierop heeft [eiser 1] voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering.
4.4.
Registratie van persoonsgegevens in het IVR is een vorm van verwerking van persoonsgegevens waarop de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: ‘AVG’) van toepassing is. Het verbond van verzekeraars heeft in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars (hierna: ‘de Gedragscode’) een sectorspecifieke vertaling van de AVG neergelegd en deze Gedragscode is door de leden van het verbond als bindende zelfregulering goedgekeurd. De voorzieningenrechter zal gelet hierop toetsen of de opname van de persoonsgegevens van [eiser 1] in het IVR voldoet aan hetgeen hieromtrent in de Gedragscode is bepaald.
4.5.
In artikel 4.5.3 van de Gedragscode staat het volgende vermeld over het IVR:
“Verzekeraars houden een Gebeurtenissenadministratie bij ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de dienstverlening en de sector. Verzekeraars informeren Betrokkenen over het bestaan en de mogelijkheid tot Verwerking van Persoonsgegevens in dit verband. De afdeling Veiligheidszaken of een andere daartoe aangewezen afdeling bij een Verzekeraar kan besluiten de Persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie op te nemen in een Intern Verwijzingsregister (IVR). In het IVR nemen Verzekeraars uitsluitend Persoonsgegevens op van (rechts)personen die een risico vormen voor de veiligheid en/of integriteit van de Verzekeraar of de Groep waartoe de Verzekeraar behoort. (…)”
In de artikelsgewijze toelichting bij de gedragscode staat over het IVR nog vermeld:
“Eén van de veiligheidsmaatregelen die Verzekeraars nemen is het vastleggen van Gebeurtenissen die van belang kunnen zijn voor de veiligheid en integriteit van de onderneming en de sector. (…) Dit deel van de administratie wordt de Gebeurtenissenadministratie genoemd. In deze administratie worden gegevens bijgehouden die naar het oordeel van de Verzekeraar van belang kunnen zijn voor de kwaliteit, veiligheid en integriteit van de Verzekeraar, de Groep waartoe de Verzekeraar behoort en de verzekeringsbranche. (…) Denk aan uitkomsten van screeningsverzoeken, klachten van klanten, (mogelijke) verzekeringsfraude of het niet naleven van afspraken waaronder structureel wanbetalingsgedrag of faillissementen. (…) Verzekeraars hebben geen inzage in elkaars Gebeurtenissenadministraties, tenzij ze deel uitmaken van dezelfde Groep. (…)
De afdeling Veiligheidszaken of een daartoe aangewezen afdeling van de Verzekeraar kan besluiten de verwijzingsgegevens van personen waarvan gegevens zijn vastgelegd in de Gebeurtenissenadministratie op te nemen in een Intern Verwijzingsregister (IVR). Een klein deel van de informatie uit de Gebeurtenissenadministratie wordt zo toetsbaar. Het IVR bestaat ter voorkoming van toegang tot Persoonsgegevens van een brede groep medewerkers en om veilig gebruik binnen de Groep waartoe de Verzekeraar behoort te faciliteren. Dit register kan dus, net zoals de Gebeurtenissenadministratie, niet door andere verzekeraars worden geraadpleegd.
Een IVR bevat verwijzingsgegevens. Dit zijn identificerende gegevens (naw-gegevens en geboortedatum) van personen die een zeker risico vormen. Het IVR bevat dus geen aanvullende informatie over de persoon of de Gebeurtenis. De Verzekeraar maakt steeds een zorgvuldige afweging voordat verwijzingsgegevens worden opgenomen, waarbij het gewicht van de Gebeurtenis een belangrijke rol speelt (direct of voor de toekomst). Om een Gebeurtenis op deze wijze binnen maatschappij of Groep te delen, kan onder meer een rol spelen of een redelijk vermoeden bestaat van opzettelijke benadeling door de Betrokkene. Het kan bijvoorbeeld gaan om oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen van een Verzekeraar of pogingen daartoe. Denk ook aan het intern signaleren van een redelijke vermoeden van het plegen van strafbare of laakbare gedragingen of (een poging tot) overtredingen van (wettelijke) voorschriften gericht tegen de Verzekeraar, haar klanten of medewerkers.
Voor zover relevant voor zijn werkzaamheden kan een medewerker van de Verzekeraar het IVR raadplegen. (…) Er vindt een toets plaats aan de hand van de naw-gegevens en geboortedatum van de betreffende persoon. (…) De medewerker die de toets uitvoert ziet bij een hit niet waarom, maar wel dat een (rechts)persoon is opgenomen. In het geval van een hit moet de medewerker altijd de afdeling Veiligheidszaken of een daartoe aangewezen afdeling van de Verzekeraar inschakelen die de medewerker vervolgens adviseert. (…)
(…)”
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat NN een zorgvuldige afweging moet maken voordat zij persoonsgegevens in het IVR op kan nemen, waarbij een rol kan spelen of een redelijk vermoeden bestaat van opzettelijke benadeling door de betrokkene en waarbij ook gedacht kan worden aan het intern signaleren van een redelijk vermoeden van het plegen van strafbare of laakbare gedragingen of (een poging tot) overtredingen van (wettelijke) voorschriften gericht tegen de verzekeraar, haar klanten of medewerkers.
4.7.
NN legt aan de registratie in het IVR ten grondslag dat zij vermoedt dat er sprake is van een fictief dienstverband van [eiser 2] met het oog op het kunnen afsluiten van een hypotheek. De voorzieningenrechter is met NN van oordeel dat het door haar verrichte onderzoek zoveel vragen oproept over dit dienstverband dat dit vermoeden van een fictief dienstverband voldoende gesubstantieerd is en dat zij dit in de brief van 12 juli 2019 ook voldoende heeft toegelicht. Hierbij speelt vooral een rol, in onderlinge samenhang bezien met ook de andere in voormelde brief genoemde omstandigheden, dat:
(i) [eiser 2] , die als directeur van de Holding werkzaam zou zijn, maar een korte periode als bestuurder van de Holding in de Kamer van Koophandel ingeschreven is geweest en al voordat haar ziekte bekend werd, op 24 mei 2017, uit de Kamer van Koophandel is uitgeschreven en
(ii) de informatie van de volmacht (vgl. ook onder 2.9) en de tussenpersoon (vgl. ook onder 2.12) waaruit volgt dat [eiser 1] op 3 mei 2017 heeft medegedeeld dat [eiser 2] uit loondienst zou gaan en dat de ziekteverzuimverzekering beëindigd kon worden.
4.8.
Voormelde omstandigheden en de overige in de brief van 12 juli 2019 genoemde omstandigheden hebben in redelijkheid de nodige vragen bij NN op kunnen roepen, die zij beantwoord wilde hebben. Door de weigerachtige houding van [eiser 1] om hierover nog nader het gesprek aan te gaan, heeft NN geen verdere uitvoering kunnen geven aan het door haar gewenste onderzoek en heeft zij zich uitsluitend kunnen baseren op de in het onderzoek wél verkregen informatie. Het komt voor rekening en risico van [eiser 1] zelf dat hij geen verdere medewerking aan het onderzoek heeft willen verlenen. Op grond van de polisvoorwaarden was [eiser 1] – als bestuurder van de Holding – gehouden alle informatie te verstrekken die NN nodig acht. Door het gesprek met NN niet meer aan te gaan heeft [eiser 1] niet aan deze verplichting voldaan. Anders dan [eiser 1] meent, kon hij na het eerste gesprek met [persoon] niet volstaan met de bereidheid om schriftelijk informatie te verstrekken. NN heeft voldoende toegelicht waarom zij de informatie in een gesprek met [eiser 1] wilde verkrijgen, namelijk doordat zij op die wijze gelijk de vragen kan stellen die bepaalde antwoorden oproepen en omdat zij de zekerheid wil hebben dat de vragen door de verzekeringnemer zelf worden beantwoord, hetgeen bij schriftelijke beantwoording van vragen niet gegarandeerd is. Daar komt bij dat NN heeft aangeboden het gesprek te laten voeren met een andere onderzoeker dan [persoon] . NN is daarmee voldoende tegemoet gekomen aan de bezwaren die [eiser 1] had tegen een nader gesprek met [persoon] . In dit verband overweegt de voorzieningenrechter volledigheidshalve dat – anders den [eiser 1] meent – niet aan de orde is dat het gesprek dat [persoon] wel met [eiser 1] heeft gevoerd een persoonlijk onderzoek betrof dat door NN niet ingesteld had mogen worden. Gezien de aard van de verzekering en de omstandigheden in onderhavige situatie ligt het voor de hand dat [persoon] – in het kader van het onderzoek naar de feiten – persoonlijke vragen heeft gesteld, ook over de situatie van [eiser 2] . Dat deze vragen zo ver gingen dat de vragen de strekking hadden van een persoonlijk onderzoek is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. [eiser 1] kon dan ook niet een onrechtmatig ingesteld persoonlijk onderzoek ten grondslag leggen aan zijn weigering verder nog met NN in gesprek te gaan.
4.9.
[eiser 1] heeft overigens ook in dit kort geding het vermoeden van een fictief dienstverband tussen [eiser 2] en de Holding onvoldoende kunnen wegnemen. [eiser 1] heeft over het dienstverband gesteld dat hij het in 2016 vanwege zijn leeftijd rustiger aan wilde gaan doen. Daarom is er volgens hem voor gekozen de aandelen van de Holding voor een symbolisch bedrag te verkopen aan [persoon 2] (personeelslid, bedrijfsleidster en vriendin). Daartegenover stond de afspraak dat [eiser 2] een vast dienstverband zou krijgen als directeur, tegen een salaris van € 5.800,= bruto per maand. In november 2016 zijn de aandelen notarieel overgedragen en op 1 december 2016 is [eiser 2] als directeur op grond van een arbeidsovereenkomst in dient getreden. Ruim vier maanden na indiensttreding kreeg [eiser 2] echter oplopende vermoeidheidsklachten en regelmatig pijn aan een rechterrib. Omdat verondersteld werd dat de werkzaamheden voor [eiser 2] te zwaar waren is volgens [eiser 1] besloten om van maart tot en met mei 2017 een sabbitical in te lassen. Hoewel de klachten niet weg waren, is [eiser 2] begin juni 2017 weer – op een lager pitje – aan het werk gegaan. Op verzoek van [persoon 2] heeft [eiser 1] toen voorlopig de leiding weer op zich genomen en is hij, aldus nog steeds [eiser 1] , weer – in plaats van [eiser 2] – bij de Kamer van Koophandel als bestuurder ingeschreven. Vervolgens bleek op 21 juni 2017 van de ziekte van [eiser 2] .
4.10.
Met voormelde stellingen heeft [eiser 1] echter geen afdoende verklaring gegeven rondom het feitelijke verloop en de invulling van de arbeidsovereenkomst en is voorshands niet gebleken van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Daargelaten dat geen afdoende verklaring is gegeven voor het bericht aan de tussenpersoon dat er geen werknemers meer in dienst zijn en [eiser 2] per 3 mei 2017 uit dienst is gegaan, is voor een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht onder meer vereist dat sprake is van een gezagsverhouding. Van enige gezagsverhouding tussen [persoon 2] (houder van 92% van de aandelen van de Holding) en [eiser 2] is niet gebleken. Uit hetgeen [eiser 1] ter zitting heeft verklaard kan voorshands worden afgeleid dat hij feitelijk altijd zeggenschap is blijven houden over de Holding en dat [eiser 1] en/of [eiser 2] geen overleg of afstemming hebben gehad met [persoon 2] over de feitelijk invulling van de arbeidsovereenkomst. Van enig overleg tussen [persoon 2] en [eiser 2] over het door haar opgenomen sabbatical is niet gebleken. Uit de door [eiser 1] ter zitting afgelegde verklaring kan worden afgeleid dat hijzelf de beslissing over dit sabbatical heeft genomen. Evenmin is gebleken dat [persoon 2] ermee heeft ingestemd dat het dienstverband zou voortduren terwijl [eiser 2] niet meer als directeur – de functie waarin zij zou zijn aangenomen – werkzaam is, terwijl van enig overleg met [persoon 2] over welke werkzaamheden zij dan in plaats daarvan zal verrichten evenmin is gebleken. Het feit dat [persoon 2] – als houder van het grootste deel van de aandelen van de Holding – op geen enkele wijze gehoor heeft gegeven aan het verzoek van NN om met NN in gesprek te gaan, roept terecht eveneens vragen op bij NN over de feitelijke gang van zaken bij het aangaan en de uitvoering van de gestelde arbeidsovereenkomst.
4.11.
De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat NN een voldoende zorgvuldige afweging heeft gemaakt en in redelijkheid heeft kunnen vermoeden dat er sprake is van een fictief dienstverband tussen [eiser 2] en de Holding. In het aangaan van een fictief dienstverband ligt besloten dat er sprake is van opzettelijke benadeling door de betrokkene. Aldus heeft NN – gezien het onder 4.4 weergegeven toetsingskader – in redelijkheid kunnen overgaan tot opname van de persoonsgegevens van [eiser 1] in het IVR. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de opname in het IVR in de gegeven omstandigheden ook niet disproportioneel te noemen is en dat voorshands ook niet aannemelijk is dat [eiser 1] hiervan nadelige gevolgen ondervindt. Immers, registratie in het IVR is slechts een interne registratie, die uitsluitend zichtbaar is voor bepaalde medewerkers van de NN Group en dan nog uitsluitend zijn personalia. Dat [eiser 1] bij één van de instellingen die onderdeel zijn van NN Group nieuwe producten wil afnemen en aldus nadeel zal ondervinden van die registratie is niet gebleken. Bovendien levert uitsluitend de registratie in het IVR ook niet op dat [eiser 1] bij afsluiten van een verzekering bij een andere instelling melding moet maken van die registratie, zodat hij ook anderszins niet in zijn belangen wordt geschaad door deze registratie.
4.12.
Slotsom is dat de vordering van [eiser 1] zal worden afgewezen.
4.13.
[eisers] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
wijst de vordering van [eiser 1] af;
5.3.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van NN begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.
idt