In deze zaak heeft eiser, een Nigeriaanse man, op 10 december 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER op basis van zijn familierechtelijke relatie met zijn dochter, die de Spaanse nationaliteit heeft. De aanvraag werd op 27 maart 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 23 oktober 2019 ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepsprocedure bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 18 augustus 2020, die via een videoverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij de juridische vader is van zijn dochter en dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiser betrokken is bij de zorg voor zijn dochter, hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn juridisch vaderschap aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de dochter de Spaanse nationaliteit heeft en niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op basis van het Europese recht. Eiser's argument dat hij niet is gehoord tijdens de bezwaarfase werd ook verworpen, omdat de rechtbank van mening was dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de procedure.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier S.S.J. van Kooij, en is op 7 september 2020 openbaar gemaakt. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.