ECLI:NL:RBDHA:2020:8624
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Jemenitische eiseressen op basis van familieleven en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak hebben twee Jemenitische eiseressen een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel verblijf bij hun familielid, referente [A]. De aanvraag werd op 1 februari 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna de eiseressen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 6 december 2019 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank op 2 januari 2020. Tijdens de zitting op 18 augustus 2020, die via videoverbinding plaatsvond, waren de eiseressen niet aanwezig, maar werden zij vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De staatssecretaris had in zijn besluit gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eiseressen en referente, en dat de emotionele banden niet verder gingen dan normaal. De rechtbank heeft deze overwegingen gevolgd en geconcludeerd dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun afhankelijkheid van referente, en dat hun medische en psychische klachten niet zodanig waren dat zij niet zelfstandig konden functioneren zonder de zorg van referente.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 7 september 2020 door rechter E.S.G. Jongeneel, met griffier S.S.J. van Kooij. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.