ECLI:NL:RBDHA:2020:8599
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
Tijdens de zitting op 19 augustus 2020 heeft eiser aangevoerd dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de Duitse asielprocedure in strijd zou zijn met de Kwalificatie- en Opvangrichtlijnen. Eiser stelde dat zijn vrees voor (indirect) refoulement niet in de besluitvorming was betrokken, wat volgens hem in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen.
De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser was om aan te tonen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien hij geen documenten had overgelegd die structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hadden gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zou worden genomen en dat hij zou worden opgevangen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. N.H. de Zeeuw, en werd openbaar gemaakt met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.