ECLI:NL:RBDHA:2020:8599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
20.14335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

Tijdens de zitting op 19 augustus 2020 heeft eiser aangevoerd dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de Duitse asielprocedure in strijd zou zijn met de Kwalificatie- en Opvangrichtlijnen. Eiser stelde dat zijn vrees voor (indirect) refoulement niet in de besluitvorming was betrokken, wat volgens hem in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen.

De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser was om aan te tonen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien hij geen documenten had overgelegd die structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hadden gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zou worden genomen en dat hij zou worden opgevangen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. N.H. de Zeeuw, en werd openbaar gemaakt met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14335

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14336, plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 25 mei 2020 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat de Duitse asielprocedure in strijd is met de Kwalificatie- en Opvangrichtlijnen [3] . Verweerder heeft voorts in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel gehandeld door eisers vrees voor (indirect) refoulement niet bij de besluitvorming te betrekken.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Hij is daarin niet geslaagd.
5. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure. Evenmin blijkt uit eisers verklaringen dat Duitsland jegens hem niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De enkele niet-onderbouwde stelling dat de Duitse autoriteiten een onrechtmatige poging tot uitzetting hebben gedaan en dat in Duitsland de tolk- en rechtsbijstandsdiensten tekortschieten, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
6. De rechtbank overweegt verder dat de autoriteiten van Duitsland met het claimakkoord hebben gegarandeerd het asielverzoek in behandeling te nemen en eiser dan ook op te vangen. Eiser heeft geen documenten overgelegd die gegronde vrees voor (indirect) refoulement aannemelijk maken. In tegenstelling tot eisers betoog ter zitting doet de mededeling van de Duitse autoriteiten in het claimakkoord dat alleen een gecontroleerde overdracht mogelijk is, hier niet aan af en maakt ook niet dat eraan getwijfeld moet worden dat eiser na de overdracht tot de opvang zal worden toegelaten in Duitsland. Bij voorkomende problemen, zo heeft verweerder terecht gesteld, ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Eisers stelling dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn, is evenmin onderbouwd.
7. Verweerder heeft voorts in de door eiser overigens aangevoerde omstandigheden geen reden hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn)